vrijdag 30 december 2011

Geen snoep aannemen van vreemde mannen

Dat was de waarschuwing die kinderen in de jaren vijftig meekregen van hun ouders. Maar paters waren geen vreemde mannen. Ze kwamen op huisbezoek en werden dan verwend met sigaren en een borrel. Je moest medelijden met ze hebben omdat ze de warmte van een gezin misten, ze zaten daar maar in die grote pastorie hun leven te wijden aan God.
            Snoep deelden ze niet uit, maar wel dreigementen, zo blijkt uit het rapport van de commissie Deetman. Ze zetten hun slachtoffers ongehoord onder druk. Klagen bij derden was voor een slachtoffer ook al niet zonder risico’s; voor je het wist werd je voor straf van school gestuurd. En misschien had het slachtoffer het er zelf ook wel enigszins naar gemaakt, door `een tekort aan zedigheid in zake kleding, kleverigheid bij sommige kinderen door te wekelijke, flauwe huishoudelijke opvoeding...’ enzovoorts. Het citaat staat op bladzijde 115 van het aangrijpende rapport, dat en passant een overzicht geeft van een halve eeuw Nederlands katholicisme. Een periode waarin het aantal priesterroepingen slonk, met als gevolg dat steeds meer zieke, verknipte figuren de lege plaatsen mochten komen opvullen.
            Om mezelf weer wat op te vrolijken herlas ik Rondeur des jours van Jean Giono, een dun boekje waar twee  verhalen in staan. Nog geen veertig pagina’s, maar meteen is Giono er helemaal, met zijn ontvankelijkheid voor zintuiglijke indrukken en zijn beeldende taal. En ook met zijn lofzang op het leven, zelfs als hij schrijft over de dood van zijn vader. De blik gescherpt door het rapport van de commissie Deetman, bleef ik even steken bij de volgende passage: De religie? Die heeft haar plichten verzaakt. Ze is de natuurlijke helpster van onze maatschappij, die als een ijzeren eg de ellende voorttrekt over de aarde. Ze is als de vlammen die hoog uit de vuurmassa van de zon oplaaien en door de ruimte rollen, afkoelen tot zwarte werelden die steeds verder verwijderd raken van hun oorspronkelijk hemellichaam en neerduiken in de afgronden. De religie heeft allang niets meer met God te maken.

donderdag 22 december 2011

Ja, Brabant!

Ik ga er 18 januari heen om iets te vertellen over Drie sterke vrouwen van Marie NDiaye. Dat gaat gebeuren in Café Oncle Jean in Ginneken/Breda. Nadere bijzonderheden zijn te vinden op de site van Café Livre: http://www.cafelivre.nl/cafelivre0910.html Het is duidelijk: we zitten meteen een stuk zuidelijker.  

maandag 19 december 2011

Want daar brandt nog licht

Ach, Brabant! Ik woonde er 25 jaar, en al die tijd lukte het me niet de Brabantse ziel te doorgronden. Met carnaval wierp ik me in het gewoel, jarenlang notuleerde ik in Tilburg de gemeenteraadsvergaderingen, ik at Bossche bollen en worstenbrood, maar mijn integratie bleef twijfelachtig. Je vindt meestal waar je naar op zoek bent, en zo vond ik niet de Brabantse gemoedelijkheid maar Marietje Kessels, als elfjarig meisje vermoord in een kerk, Vincent van Gogh en zijn gekwelde jeugdjaren, de raadselachtige Bisschop Zwijsen en de Fraters van Tilburg. Geen van allen vrolijke figuren, en kennelijk gaat mijn belangstelling daarnaar uit.
            Gisteren las ik De goede moordenaar van Antoon Coolen, ook al geen vrolijk boek, verschenen in 1931 en geschreven in de taal van de Peel. Daar speelt het ook, in een dorp waar een paar huisjes zich uit een vage achtergrond losmaken en de rest in duisternis gehuld blijft. Evenzo worden slechts een paar personages uit het dorp belicht, maar wat voor personages! Ze hebben ontroerende en tegelijk onbegrijpelijke karakters. Ze bewegen zich aan de rand van de dorpssamenleving. Ze zwijgen bijna voortdurend en laten zich leiden door hun instincten. Het verhaal van die primitieve mensen zit prachtig in elkaar. Het decor is dat van een streekroman, maar het doen en laten van de personages heeft een universele strekking.   
            In 1936 werd dit boek in het Frans vertaald door Marcelle Schlomer. Jean Giono schreef een voorwoord bij die vertaling. Hij was enthousiast, herkende in Coolen een geestverwant. Zo zorgde de door mij bewonderde Giono ervoor dat ik De goede moordenaar ging lezen. Niet in de Franse vertaling, al leest dat in zekere zin makkelijker dan het origineel. Ter illustratie: staat er in het Nederlands `Zij heeft zijn eten verrig gezet. Na een hortje zegt ze:...’, dan staat er in de vertaling `Elle lui apporte son repas. Après un instant elle dit:...’ Het vertalen van streektaal is nu eenmaal een frustrerend karwei, je kunt in zo’n geval niet veel anders dan de regionale elementen verdoezelen.
            Die gestroomlijnde vertaling is in 1995 nog eens herdrukt onder de titel La faute  de Jeanne Le Coq. Het boek werd bij die gelegenheid lovend besproken in Le Monde, terwijl het in Nederland niet meer te koop is. Dankzij vertalingen bewandelen boeken vaak grillige paden.
            Mijn eigen exemplaar van het origineel is een zesde druk uit 1942. Het was toen oorlog, en het omslag is een soort behangselpapier. Maar dat behangselpapier omsluit een verhaal dat me meteen greep en niet meer losliet. En al is het moeilijker te lezen, ik prefereer het dialect boven het gladdere Frans. Het merkwaardige is: ik krijg er heimwee door naar Brabant.  

vrijdag 16 december 2011

Terug bij Sartre

Ik vertaal Réflexions sur la question juive. Het gaat over minderheden, vooroordelen en de vrijheid van meningsuiting. Over de angst van de anti-semiet dat de authentieke `Franse’ waarden verloren zullen gaan door toedoen van de joden, gekoppeld aan een scherpe analyse van de anti-semitische persoonlijkheid. We kunnen er bijna zeventig jaar later nog steeds ons voordeel mee doen, met dit vlot geschreven essay dat wemelt van de pakkende voorbeelden.
            Ooit begon ik mijn universitaire studie omdat ik gegrepen was door het existentialisme. Lezen in de romans van Sartre en in Le deuxième sexe van Simone de Beauvoir, geheel omhuld door sigarettenrook en smartelijke tromboneklanken: het leek me fantastisch om Frans te gaan studeren. De werkelijkheid zag er iets anders uit, maar ik vond Racine en Rousseau ook heel mooi. Het existentialisme werd door de docenten Frans afgedaan als niet literair genoeg, dus na een paar jaar koos ik als bijvak filosofie, vooral in de hoop er alsnog over te kunnen discussiëren met andere studenten. Maar bij filosofie werd op dat moment hoofdzakelijk aan taalanalyse gedaan; het existentialisme gold er als te weinig filosofisch. Ik viel met de arme Sartre overal tussenin. Evengoed liep ik 's ochtends heel gelukkig langs het nevelige water van de Witte Singel naar het Filosofisch Instituut, want de taalfilosofie was fascinerend en voerde me een nieuwe wereld in, de Angelsaksische.
Nu, na al die jaren, komt alles toch weer bij elkaar en ben ik even terug bij het existentialisme waar ik in de Leidse universiteitsgebouwen tevergeefs naar zocht. Er hangt geen sigarettenrook meer om me heen en de trombone is vervangen door klassieke muziek, maar gegrepen voel ik me nog steeds.   

zondag 4 december 2011

Rebelse dochter

Op mijn Descartes-reis bezocht ik ook de abdij van Maubuisson, westelijk van Parijs. Er staat niet veel meer van overeind en ik kon er niet in. Ergens aan de buitenkant hing een briefje met de mededeling dat er een expositie werd voorbereid, en verder was het uitgestorven. Ik troostte me met een wandeling door het statige park en met overpeinzingen over Louise Hollandine, die er in de zeventiende eeuw abdis was. Louise Hollandine was een zus van Elisabeth van de Palts. Ze kreeg les van Gerard van Honthorst en bleef tot op hoge leeftijd schilderen. Het is een intrigerende vrouw, over wie door historici heel verschillend is geschreven. Ze schijnt een vrome abdis te zijn geweest, maar hoe was haar leven voordat ze uit Den Haag vertrok? Daarover gingen de wildste geruchten. Na haar bekering tot het katholicisme, die gepaard ging met een goed voorbereide vlucht uit het huis aan de Kneuterdijk, richting het katholieke Frankrijk, wilde haar moeder de Winterkoningin nooit meer contact met haar.
Nu en dan duiken er nog schilderijen van Louise op, zoals onlangs het tafereel van de vechtende ventjes Kaïn en Abel; Eva kijkt bezorgd toe (wat heeft ze precies in haar hand?), en Adam komt met iets aansjouwen. Het zal Louise Hollandine goed doen, vanuit het hiernamaals te kunnen zien dat  haar klooster nu aan de beeldende kunst is gewijd. Alleen jammer, voor mij, dat het er zo gesloten en verlaten bij lag.
Meer over Louise Hollandine is te lezen op: http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/LouiseHollandine