zaterdag 14 april 2018

Aanzetjes

De hervertaling van Peau noire masques blancs is vrijwel voltooid. In het najaar verschijnt het boek bij uitgeverij Octavo als Zwarte huid witte maskers. Ik heb nog een hele zomer om mijn Nawoord voor te bereiden, me te verdiepen in het eeuwenoude en tegelijk brandend actuele thema van de verhouding tussen Zwart en Blank. Nu en dan schrijf ik korte aanzetjes, zoals in de hiernavolgende stukjes, waarvan het tweede in Onze Taal zal verschijnen:


(Nummer 1) Wadend door tijd en taboes



Ik hervertaal op dit moment `Peau noire masques blancs', een essay geschreven door Frantz Fanon. Het onderwerp is nog steeds actueel: de positie van zwarte mensen in de wereld. In 1971 verscheen de eerste vertaling: `Zwarte huid blanke maskers'. De titel van de nieuwe vertaling wordt `Zwarte huid witte maskers'. De verandering van `blank’ in `wit’ illustreert de ontwikkeling die zich sindsdien heeft voorgedaan. Een hervertaling nodigt uit tot het opfrissen van het vocabulaire, het transparanter maken van de zinsconstructies, maar wat te doen met woorden als blanc en nègre? Het boek zelf is immers geschreven in een andere tijd, toen het N-woord kennelijk minder beladen klonk. In de oude vertaling wordt nègre systematisch als neger vertaald, maar wordt ook noir afwisselend vertaald met zwarte of met neger. De moderne gevoeligheid voor het N-woord ontbrak hier in 1971 kennelijk nog volledig. Moet ik de tekst nu zo radicaal uit de periode van verschijning (1952) trekken dat neger er helemaal niet meer in voorkomt? Moet ik me als vertaalster anders opstellen dan hedendaagse zwarte auteurs die nog steeds de terrm nègre hanteren (Achille Mbembe, Critique de la raison nègre, Margo Jefferson, Negroland)? Ik kies voor een tussenoplossing, een andere dosering: ik vertaal nègre nu eens als neger en dan weer als zwarte, blanc nu eens als blank, dan weer als wit. En ik schrijf een kort nawoord, om mijn keuze toe te lichten, een nawoord waarin ik ook een ander tijdverschijnsel wil gaan belichten: het mannelijke als de norm, in Fanons taalgebruik en waarschijnlijk ook in zijn denken.


(Nummer 2) Filosofisch schelden

Ik vertaal tegenwoordig vooral non-fictie. Filosofische termen probeer ik zo veel mogelijk conform de traditie te reproduceren, anders verliezen de lezers hun houvast. In `Peau noire masques blancs' (1952) van Frantz Fanon, een essay waarvan ik de hervertaling nu bijna heb voltooid, stuit ik op de term salaud: `Le Juif tombe sous le coup du ``salaud’’.’ In niet-filosofisch Frans is salaud een scheldwoord: schoft, schurk, pokkenvent. Maar in deze zin staat het woord tussen aanhalingstekens, en kort voor de verschijning van Fanons essay had Jean-Paul Sartre het woord salaud de filosofie binnengetrokken. Voor Sartre zijn de salauds degenen die terugdeinzen voor de vrijheid van het bestaan. Angst en onzekerheid maken hun opvattingen onwrikbaar. Ze brengen hun medemensen graag in hokjes onder, generaliseren en kritiseren er ongegeneerd op los. Hoe salaud herkenbaar te vertalen, nu het existentialisme niet meer zo actueel is? Ik kijk in Nederlandse teksten over Sartre, in Nederlandse vertalingen van zijn werk, en ik vind van alles: schoft, hufter, fatsoensrakker. In de oude vertaling van `Peau noire…', uit 1971, is het geworden: `De Jood bezwijkt onder de slag van de ``smeerlap’’.’ Werd `smeerlap’ indertijd gemakkelijker dan nu geassocieerd met Sartre? Ik kies toch maar voor wat misschien als de weg van de minste weerstand kan worden gezien, door het Franse woord te laten staan, wel met een korte uitleg erbij: `De Jood wordt een gemakkelijke prooi van de salaud, het woord dat Sartre in petto heeft voor verstarde mensen met kant-en-klare opvattingen.’ Misschien een verkeerd streven naar toegankelijkheid? Ik aarzel nog, zoals altijd. En ik troost me met de gedachte dat `tomber sous le coup’ in ieder geval iets helderder is vertaald dan in de oude vertaling.




 



zondag 8 april 2018

Feestgedruis

Langzaam verstilt het feestgedruis, na roerige weken vol gelukwensen en interviews rondom de uitreiking van de Martinus Nijhoff Prijs, die plaatsvond op 7 maart ten huize van het Prins Bernhard Cultuur Fonds. (De foto's zijn van Maurice Vinken)
 Intussen zit ik weer te vertalen, de mooie herinneringen bij me dragend. Ze kunnen me een extra duwtje in de rug geven wanneer ik weer eens zit te zwoegen op een lastig fragment van het Foucault-project, dat een verrassende verlenging heeft gekregen doordat Gallimard in februari deel 4 van zijn Histoire de la sexualité heeft gepubliceerd. Dat vierde deel was bij zijn dood zo goed als voltooid. Hij verwees ernaar in zijn colleges, in interviews en losse artikelen, waardoor de omlijsting zo nadrukkelijk was geworden dat de erfgenamen uiteindelijk toestemming hebben gegeven de tekst zelf naar buiten te brengen. Nog eens 430 pagina's!   
 
Toch nog maar een feestfoto: op de monumentale trap aan de Herengracht, met broer en zus. En het 5-minuten-speechje dat ik mocht houden klonk ongeveer als volgt:


Geachte aanwezigen.
In de afgelopen dagen heb ik een stroom van felicitaties mogen ontvangen, en dat is heerlijk. Vaak ging zo’n felicitatie vergezeld van de opmerking: `Je hebt het verdiend'. Hoe weten die mensen dat, vroeg ik me dan weleens af. Ze weten wel dat ik veel en hard werk, sommigen vinden zelfs dat ik té hard werk. Maar kunnen ze ook het resultaat van dat harde werken goed beoordelen?