maandag 30 november 2015

In een overvolle Tram 83


Aan de eerste roman van Fiston Mwanza Mujila, Tram 83, kun je zien dat hij al een aantal toneelstukken heeft geschreven. Het decor is de lawaaiige, smerige kroeg waarnaar het boek is genoemd en waarnaar iedereen altijd weer terugkeert. Het grotere decor is een gebied in Centraal Afrika, het Stadland. Hoofdpersonen zijn de gewiekste cynicus Requiem en de naïeve schrijver Lucien. Ooit waren het vrienden, maar nu probeert Requiem de ander voortdurend een hak te zetten. Dat heeft te maken met een vrouwengeschiedenis. Het verhaal eindigt voor de deur van Tram 83, als ze beiden op de vlucht zijn en zich laten betoveren door de muziek die eruit opklinkt. Is die betovering tijdelijk of voorgoed? Ik zie ze nog niet op de trein naar het Achterland stappen, maar we zullen het nooit weten.
        De schrijver zelf is wel degelijk uit zijn geboorteland Congo vertrokken. Hij leeft in Oostenrijk en schrijft in het Frans. Het Afrikaanse lezerspubliek wordt dus vanuit Europa bediend. Of is het boek vooral voor Europese lezers bedoeld? De Zwitserse uitgever die zich geregeld in Tram 83 zit te bezatten zegt tegen Lucien, in wie we wel iets van de auteur kunnen herkennen: `Dit is een platgeslagen gebied, alles moet weer worden opgebouwd: de wegen, de scholen, de ziekenhuizen, het station en zelfs de mens. We hebben dokters nodig, technici, timmerlieden, vuilnismannen, maar zeker geen dromers!’
         Van wederopbouw komt in het verhaal zelf niet veel terecht. Chaos en destructie overheersen. Het leven is een gevecht waarin geen enkel middel wordt geschuwd: corruptie, prostitutie, afpersing, drugs, geweld.  
Het wordt allemaal suggestief beschreven. We ruiken als het ware het geroosterde rattenvlees, de urine in de gemengde toiletten, de zwetende massa die in vervoering luistert naar het gezang van de diva van de spoorwegen. Het gewoel weerspiegelt zich in de stijl: rommelige dialogen, onvoltooide zinnen, barokke stapelingen. Wie het boek met enige aandacht leest, ziet ook wel elementen die geregeld terugkeren en nog enige consistentie geven aan een wankele wereld. Wie in zo’n wereld geboren wordt, moet onvermoeibaar, inventief en vitaal zijn.
Al vertalend heb ik geprofiteerd van de scherpzinnige inbreng van Noor Damen, Margriet Korteweg, Adrienne Peereboom, Willemijn Schretlen, Alice Teekman en Elly Vlaar-van Gulik. Dank aan alle zes en veel succes bij jullie verdere vertalingen, dames!   

Fiston Mwanza Mujila heeft op 8 december a.s. een gesprek met Lieve Joris in de OBA te Amsterdam. Naast toneelstukken schrijft hij gedichten. Zijn eerste roman bleef in Frankrijk bepaald niet onopgemerkt en werd o.a. genomineerd voor de literaire prijs van Le Monde. Hij is geboren in 1981, dus hij is nog jong. Wat zal zijn volgende roman ons brengen? 

zondag 29 november 2015

Aux armes, citoyens?


Nog nooit heb ik zo vaak het Franse volkslied horen zingen en spelen als in de afgelopen weken. De droevige aanleiding is maar al te bekend. Zo’n volkslied is een bindmiddel, een expressiemogelijkheid, een uitlaatklep, en als zodanig kan het goede diensten bewijzen in benarde tijden. Maar ik moet toch ook geregeld terugdenken aan de reserves die de Franse filosoof Michel Serres ten aanzien van de Marseillaise formuleert. Hij schrijft dat hij niet graag meezingt over woeste soldaten die brullend en dreigend optrekken om je vrouwen en kinderen te kelen. Hij zal de enige niet zijn met zulke reserves, maar dit fragment van hem uit Récits d’humanisme staat me op dit moment het helderst voor de geest. 
We hebben er afgelopen augustus in Utrecht flink op gezwoegd tijdens de zomercursus over het vertalen van filosofische teksten. De bejaarde Serres vraagt zich in dat fragment af of het wel juist is om de jongere generaties te verwijten dat ze zo individualistisch zijn. Want is er nog wel een groep waar we bij zouden willen horen? Serres’ eigen oorlogsherinneringen zijn te wrang om hem in de richting van het vaderland, van welk vaderland dan ook te drijven. Veeleer voelt hij zich Gascogner, of anders wereldburger. En die bloeddorstige tekst van de Marseillaise kunnen we maar beter vergeten, vindt hij. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat kinderen zingen over het onzuivere bloed van vreemde soldaten dat onze akkers moet gaan doordrenken?
Serres is een optimist, die niet van xenofobie kan worden beticht. Van hem mogen vreemdelingen aan zijn tafel plaatsnemen, om samen te lachen en te eten. Van hem mogen ze flirten met zijn dochters. `Niets is erger dan alleen maar houden van eigen,’ zoals een van de Utrechtse studenten een lastige zin uit het bedoelde fragment vertaalde.
         Dan zingt de tekst van ons eigen Wilhelmus een stuk makkelijker dan die Franse oproep tot geweld. Het Wilhelmus is een lied van vroomheid en vrijheidsdrang, waarin weliswaar oorlog woedt maar dan abstracter en minder agressief: Oorlog, mijn arme schapen die zijt in groten nood, uw herder zal niet slapen, al zijt gij nu verstrooid. Meestal zingen we trouwens niet meer dan het eerste couplet, dat overloopt van deemoed en zelfrechtvaardiging. De rest kent vrijwel niemand meer. 
 
Margreet Fogteloo en Bert Wiske hebben alle volksliederen van de wereld verzameld in een boek waarin de nationale hymne van elk land wordt toegelicht en vertaald, van Afghanistan tot Zuid-Korea. Op de bijgeleverde cd wisselen plechtstatige en heldhaftige melodieën elkaar in verpletterende saaiheid af. De muziek van de Marseillaise klinkt daartussen tamelijk fris en vrolijk. Kan er misschien een nieuwe tekst bij?