dinsdag 30 juli 2013

Contrasten: Bayreuth en Delft


Vorige week de Ring op de Festspielhügel, in een tamelijk woeste enscenering: soms werd er op het toneel op vier niveaus tegelijk gevochten, gezongen, geleden en geloerd, geïntrigeerd en gevrijd. En dat alles in een modern decor, waar het Rheingold was ingeruild voor olie en benzine, waar Fafner door Siegfried werd doodgeschoten met wat ik inschatte als een machinepistool, waar het Germaanse woud had moeten wijken voor een reconstructie van Alexanderplatz, Berlin. De reacties van het publiek waren gemengd. Ikzelf vond het wel een geweldige belevenis. De signalen en symbolen die vanaf het toneel de zaal in werden geslingerd zullen me ongetwijfeld niet allemaal hebben bereikt, of hoogstens mijn onbewuste, maar de zang en de wondermooie klanken van het orkest drongen des te intenser tot diep in mijn oren.
En vervolgens was er het Chamber Music Festival in mijn eigen Delft. Ik ging er al jaren heen, maar nu kon ik er voor het eerst wandelend naartoe. Zo veel minder spektakel in het Prinsenhof dan in het Festspielhaus, maar op een andere manier even mooi, even aangrijpend. Ik herinner me vooral het strijkkwartet nr. 23 van Haydn, uitgevoerd tijdens de (preek)stoelendans die ons naar de Hippolytuskapel voerde, alsook het Quatuor pour la fin du temps van Messiaen en Miroir de peine van Hendrik Andriessen. Ja, van Andriessen, en van wie nog meer? De tekst is van Henri Ghéon, maar dat was men vergeten te vermelden. Die tekst werd wel uitgedeeld, plus een vertaling waarvan het maar beter was dat de vertaler niet werd genoemd, want die vertaling was niet best. Dat laatste stoort me dan wel weer, omdat het de gemiddelde mens sterkt in de maar al te gangbare opvatting dat vertalingen zich niet kunnen meten met het origineel. Lenneke Ruiten zong die Miroir de peine overigens prachtig, en zo helder gearticuleerd dat ik geen papieren tekst en al helemaal geen slechte vertaling nodig had.

vrijdag 26 juli 2013

Heiho Bayreuth!

De Bayreuther Festspiele 2013 zijn begonnen. Het is een speciaal jaar: tweehonderd jaar geleden werd Wagner geboren. In het park rondom het Festspielhaus staan tal van wagnertjes driftig met hun armpjes te zwaaien. Het Festspielhaus zelf oogt enigszins schraal: het wordt opgeknapt en is grotendeels ingepakt in doeken. Maar wat doet het ertoe, want binnen gebeurt het.


Een paar maanden geleden hoorde ik tot mijn verrassing dat de man van het Bühnenbild vier kaartjes voor me had: ik kon naar de generale repetities van de Ring des Nibelungen. Wat heb ik genoten van de ragfijne akoestiek, het majestueuze toneel, de spectaculaire enscenering en wat mij betreft vooral van de uitvoerenden met hun betoverende zang en overtuigende uitstraling. Lance Ryan als Siegfried bijvoorbeeld: de stoerste versie die ik ooit van de koene held heb gezien. Zijn stem schalt, zijn haar wappert, het zwaard danst in zijn handen. Voor Catherine Foster als Brünnhilde heb ik nog even helemaal geen woorden. Tussen de voorstellingen in kon ik gelukkig bijkomen van al dat kijken en luisteren: het idyllische Frankenland nodigt uit tot boswandelingen, heuvel op heuvel af.

maandag 15 juli 2013

Goethe van reuzel, Renard op een muur

We waren in Weimar, de stad van Goethe en Schiller. De beide literaire grootmeesters staan op het plein voor het theater, beiden grijpend naar dezelfde lauwerkrans. Eenmaal thuisgekomen pakte ik Michel Tournier weer eens uit de kast. Hij schreef over Weimar, herinnerde ik me, zowel in Célébrations als in Le bonheur en Allemagne?. Het zijn erudiete, speelse en toegankelijke stukken, zoals we dat van Tournier gewend zijn. In Épilogue weimarien vertelt hij hoe hij op 28 augustus 1999 in Weimar een rede hield ter gelegenheid van Goethes tweehonderdvijftigste geboortedag. Op dat moment was het stadje compleet in feeststemming: het plein zwart van de mensen; borstbeelden van Goethe van alle soorten materiaal in iedere etalage, bij de slager zelfs een borstbeeld gecreëerd van reuzel; een restaurant waar de kelners verkleed waren als Werther en de serveersters als Lotte.
Tournier memoreert dat Goethe Frans heeft geleerd dankzij de Zevenjarige Oorlog, toen Frankfurt door het Franse leger werd bezet en een Franse officier zijn intrek nam bij de familie van de op dat moment tienjarige Wolfgang. Verder doet hij een suggestie voor een eigenaardig spelletje: noem drie kunstenaars wier leven in elkaar past. Goethe werd eerder geboren dan Schiller en ging later dan Schiller dood, Novalis werd later geboren dan Schiller en ging eerder dan Schiller dood. Ander voorbeeld van zo’n matroesjka-achtige constructie: Cézanne, Gauguin, Van Gogh. Tournier schudt ze met gemak uit zijn mouw.

In de winkels van Weimar worden veel ansichtkaarten verkocht met daarop bekende teksten van Goethe. Maar de enige tekst die ik ergens op een muur zag staan, was vreemd genoeg afkomstig van de Franse schrijver Jules Renard. In vertaling.  

dinsdag 9 juli 2013

Stift Kremsmünster

Een in barokstijl uitgevoerd benedictijnenklooster in Opper-Oostenrijk. De visbekkens waar oudtestamentische beelden uit oprezen, de grote zaal waarin gerepeteerd werd voor een pianorecital, de fraai verlichte kerkschatten, we raakten niet uitgekeken. En de bibliotheek! Ik had er wel meteen willen blijven om langdurig en kalmpjes te kunnen studeren op welk onderwerp dan ook, maar de titels boden jammer genoeg geen enkel aanknopingspunt. En toen moesten we weer verder met de deskundige gids, die op elke vraag een antwoord wist. 

zaterdag 6 juli 2013

Langs de rand van het Niets

Ons vertaalatelier heeft het thema `artistieke ambitie in de negentiende eeuw’ bij de kop genomen. Het bracht me vanzelf terug bij Stéphane Mallarmé. Samen met Han Evers vertaalde ik van Mallarmé het fragmentarische en duistere Igitur. Han woonde in Tilburg bij mij om de hoek, hij werkte in de gemeentebibliotheek aan het eind van mijn straat. Dit alles speelde zich af in de papieren prehistorie. Ik bezocht die bibliotheek geregeld om de zesdelige Grand Robert te raadplegen, alle delen uitgespreid op een grote tafel in de leeszaal. Zo kwamen we in contact. Onze vertaling verscheen uiteindelijk in nummer 32 van het tijdschrift Raster.
Ik herlas nu de biografie van Mallarmé door Jean-Luc Steinmetz, verschenen in 1998. Bijna zeshonderd pagina’s over een tamelijk saai bestaan, completer kan een biografie niet zijn, temeer daar aan het werk en aan hoe het te interpreteren niet heel veel aandacht wordt besteed. Hoe zou het na de dood van de dichter zijn gegaan met zijn dochter Geneviève, de vrouw met de open blik? Ik neem aan dat ze bij haar depressieve moeder is gebleven. Laat ik dat nog eens uitzoeken.

Mallarmé wees voortdurend vooruit naar het Grote Werk dat er uiteindelijk nooit is gekomen. De snippers die hij ervan publiceerde waren overigens adembenemend van gecompliceerde schoonheid. Hij werd  geobsedeerd door het Niets en probeerde er in zijn werk langs kronkelige wegen zo dicht mogelijk bij in de buurt te komen. Dat flitsend oplichten van nooit vervulde mogelijkheden, schrijnend van onbereikbaarheid: daarin heeft zijn werk mij het meest getroffen en heeft het mij als vertaalster en als lezend mens het grootste profijt gebracht. Hijzelf was trouwens ook vertaler: van de door hem bewonderde E.A. Poe.