zaterdag 18 mei 2013

Het doek gaat vallen


Wie wil kan op 23 mei nog naar Mechelen, maar daarna is de Vertalersgeluktournee 2013 definitief voorbij. Ik mocht drie keer meedoen, drie keer spreken over In tijden van oorlog en over vertalersgeluk. Steeds weer ander publiek en andere vragen, maar steeds dezelfde welwillende nieuwsgierigheid en dezelfde vlekkeloze organisatie. Wanneer ik me bij de boekhandel meldde, liepen Nicolette Hoekmeijer en Andrea Kluitmann daar steevast al van alles te regelen, in goed overleg met de boekhandelaren zelf. Dank ook aan deze boekhandelaren, die het ongetwijfeld niet echt makkelijk hebben en die er alles aan doen om de belangstelling voor boeken in stand te houden en aan te wakkeren.
Om een groot publiek te bereiken kun je beter bij Matthijs van Nieuwkerk gaan zitten om over het vertalen van de nieuwste Dan Brown in een Londense bunker te vertellen. Wat een vrolijk gesprek was dat trouwens, van Van Nieuwkerk met de drie vertaalsters! In de boekhandels was het publiek natuurlijk veel en veel kleiner, maar de discussie was inhoudelijker. Beide gespreksvormen kunnen volgens mij goed naast elkaar bestaan. Hetzelfde geldt voor beide vormen van vertalen: literair en niet-literair, aan de ene kant elk woord van het origineel zorgvuldig wegen en aan de andere kant stilistische zwakheden wegwerken. Ik zie de scheidslijn tussen literair en niet-literair vertalen niet zo absoluut als sommige anderen, misschien omdat ikzelf me vaak in het grensgebied beweeg.
Hieronder de tekst van wat ik -- met varianten -- in de boekhandels te berde bracht:


Mijn omgeving doet weleens meewarig over mijn beroep: altijd maar thuis achter je bureau zitten, wat saai! Maar ze verkijken zich. Fysiek blijf ik weliswaar tamelijk onbeweeglijk, maar in gedachten reis ik steeds weer door nieuwe werelden. In de afgelopen jaren was dat bijvoorbeeld de wereld van René Descartes, van wie ik onder meer Het zoeken naar de waarheid vertaalde, en die van Marie NDiaye, die in Drie sterke vrouwen beschreef hoe een paar Senegalese vrouwen vermalen kunnen raken tussen twee culturen. Zeventiende-eeuwse filosofie, actuele immigratieproblemen en alles daartussenin, dat is het brede gebied waarin ik me beweeg, met als vast vertrekpunt de Franse taal.

        Als vertaler moet je ook nog iets met die werelden doen. Je moet -- je mag, want het is een aangename taak -- alles opnieuw verwoorden. Zoiets wordt nooit routine. Wie vertaalt komt wel vaak bekende problemen tegen, maar altijd weer in nieuwe, nooit eerder vertoonde combinaties. Betekenis, klank, ritme, ouderwets of modern taalgebruik, overal moet je op letten, en meestal op een heleboel dingen tegelijk.
        Jaren geleden zei ik het al eens: als ik vertaal rust ik uit van het leven. Het echte leven is een berg van incidenten, obstakels en emoties die je voortdurend door elkaar schudden. Wat heerlijk om dat dan allemaal even te kunnen vergeten, zowel je eigen persoontje als die hele vloedgolf waardoor je als mens vrijwel dagelijks wordt overspoeld, en je te kunnen verdiepen in vragen als: heeft het Franse piste hier de betekenis van landingsbaan of van pad? Klinkt het woord lacune hier beter dan het woord leemte? Kies ik voor gisteren ben ik in Amsterdam geweest of ik was gisteren in Amsterdam? Over dat soort vragen, zelfs over de laatste, kan ik eindeloos blijven dubben. Gelukkig zijn er deadlines, maak je met je uitgever een afspraak over de inleverdatum. En als je niet per dag een bepaald aantal pagina’s vertaalt, in plaats van maar te blijven twijfelen en heen en weer te corrigeren, kun je het probleem met de uitgever al van ver zien aankomen.
        Vertalers treden niet vaak op de voorgrond, en dat hoeft van hen ook niet echt. Een beetje waardering van de kant van lezers, uitgevers en recensenten wordt dankbaar in ontvangst genomen, maar laat ze verder maar rustig aan hun bureau zitten en niet te vaak, zoals nu, op een podium staan. Vertalers werken in de kruipruimte van de literatuur, merkte Aai Prins een keer op. Zijzelf, vertaalster uit het Russisch, kwam onlangs overigens even uit haar kruipruimte tevoorschijn om de Filter Vertaalprijs in ontvangst te nemen.
        Zo beroerd ziet het er in de kruipruimte trouwens niet uit. Vaak werk ik in riante oorden. Neem bijvoorbeeld In tijden van oorlog, de roman van Alexis Jenni die ik samen met Henriëtte Gorthuis heb vertaald. Ik mocht in die periode ook een maand vertalen in het Zwitserse vertalershuis, met een sprookjesachtig uitzicht op de veelkleurige weiden en statige bergen, en met een wandelroute vlak voor de deur. Vertalers zijn ZZP’ers zonder vast salaris en dus ook zonder vakantiegeld, maar als ze het een beetje uitkienen, kunnen ze toch nog wel wat van de wereld zien.
        In tijden van oorlog dus, geschreven door Alexis Jenni. De roman werd bekroond met de Prix Goncourt, een prijs die qua geld niets voorstelt, maar die zo veel publiciteit en zulke indrukwekkende oplagen genereert dat de auteur voorlopig kan gaan uitrusten – als hij dat tenminste wil. Ik vertaalde het boek samen met Henriëtte Gorthuis, die hier vanavond jammer genoeg niet kon komen. Verderop in mijn verhaal ga ik nog iets vertellen over onze samenwerking.
        De Franse titel is L’art français de la guerre. Die titel is weer geïnspireerd op het werk van de strateeg en generaal Sun Tzu, die ver vóór het begin van onze jaartelling De kunst van het oorlogvoeren schreef – in het Chinees. De boodschap die Alexis Jenni in de titel van zijn boek legde was: de Fransen hebben hun eigen manier van oorlogvoeren, en die is niet zo best. Waarom niet, dat komt uit de roman naar voren.
        Een uitgever wil vooral dat een titel niet al te pretentieus is, dat de titel niet afschrikt maar juist uitnodigt tot kopen. En wat de titel betreft heeft een uitgever ook het laatste woord. Dus werd in dit geval art (kunst) geschrapt, en ook français (Frans), zodat alleen guerre (oorlog) overbleef. Daar moest nog iets bij, en het resultaat is een wel erg gladgestreken uitdrukking geworden. Henriëtte en ik hebben de uitgever nog wel een lijstje opgestuurd met combinaties van iets minder gladgestreken titels die toch pakkend genoeg waren voor de verkoop, maar dat haalde niets uit.  
                Dus over de titel heerste de uitgever, maar in de rest van de tekst heersten de vertaalsters. Het is een dikke roman, maar we werden geïnspireerd door de gedachte dat het een belangrijke roman is over een aangrijpend en hachelijk thema, met daverende echo’s in de tijd van nu.
        In het boek komt naar voren dat Frankrijk een twintigjarige oorlog achter de rug heeft en daar nog steeds de littekens van draagt. Die oorlog is in de loop van die twintig jaar van karakter veranderd, maar woedt eigenlijk nog steeds.
        Het begon met de Tweede Wereldoorlog, waarin het onderscheid tussen goed en kwaad nog vrij duidelijk was. Als een buitenlands leger je land binnenvalt, terreur uitoefent, landgenoten gaat deporteren en schaarste creëert, dan is verzet daartegen een nobele daad en mag je de tegenstander doden. Maar in de volgende oorlogen wordt het allemaal steeds groezeliger, twijfelachtiger en hopelozer.
        Op WO2 volgt de oorlog in Indochina, een koloniale oorlog waarin de Fransen vechten tegen bewoners die streven naar vrijheid en onafhankelijkheid in hun eigen land. De Fransen verliezen en moeten uit Indochina weg, maar niet dan nadat aan beide kanten velen een zinloze dood zijn gestorven.
        De derde oorlog is in termen van goed en kwaad de allerpijnlijkste. De onafhankelijkheidsstrijd van de Algerijnse bevolking is eigenlijk een binnenlandse oorlog. Algerije was immers een deel van Frankrijk. Er stonden geen legers tegenover elkaar, het was een oorlog van terroristische aanslagen en folterkelders: de Algerijnen plaatsten bommen in cafés met veel Franse klanten, de Franse para’s sleurden eindeloos veel burgers mee hun kelders in om te proberen informatie uit hun gemartelde lijven los te krijgen.
        De verbindende hoofdpersoon is Victor Salagnon, die zich als jongen in WO2 aansluit bij een verzetsgroep en na de oorlog niet goed meer kan aarden in de burgermaatschappij. Hij vertrekt dan ook naar Indochina en doet uiteindelijk mee aan de gruwelen in Algiers, waar de strijd eindigt in willekeurige afrekeningen en in een zee van bloed.
        Dit alles wordt met veel vaart beschreven. Je kunt goed merken dat Jenni graag tekent. Hij kan nauwkeurig kijken en hij verlevendigt zijn beelden met allerlei treffende details. Eigenlijk vraagt het boek erom te worden verfilmd.
        Dan komen we in de roman uit bij het heden, waarin de oorlog nog steeds niet is afgelopen. Wel is het weer een ander soort oorlog geworden, een soort guerilla in Frankrijk zelf, verholen en ondergronds. Het is vooral een strijd tussen de `echte Fransen’ en de `Arabieren’. Jenni beschrijft het allemaal: discriminatie en relletjes, de oproerpolitie die op getinte jongemannen inhakt, de patrouillerende burgerwacht, de sigarenman met zijn racistische opmerkingen, de buurman die moppert op de Arabier met zijn drie vrouwen en vier uitkeringen, de angst voor dik ingepakte vrouwen: zijn het wel vrouwen, die gestalten in burka op mannenschoenen, dragen ze misschien een bom onder hun kleren?
        Het boek heeft een bijzondere opbouw: steeds volgt op een `commentaar’ een `roman’. De zes `romans’ gaan over het verleden, over de vroegere oorlogen. De zeven `commentaren’ gaan vooral over het heden en zijn beschouwelijker, al wordt er ook wel in teruggeschakeld naar de vroegere gevechtshandelingen. Door die afwisseling van heden en verleden, van snelle actie en trage overpeinzingen, krijgt het boek een interessante dynamiek: nu eens beneemt het tempo je de adem, dan weer staat het verhaal bijna stil om de verteller de gelegenheid te geven aarzelend en tastend zijn weg te zoeken door een problematische actualiteit.     
        Het maakte de verdeling van de opdracht voor de twee vertaalsters eenvoudig: de een vertaalde de romans, de ander de commentaren. Maar samen vertalen is meer dan een boek in stukken verdelen en elk afzonderlijk aan de slag te gaan. Het duovertalen gaat ook niet twee keer zo snel als wanneer je de enige vertaalster zou zijn. We volgden elkaars verrichtingen nauwkeurig en bewaakten de eenheid van stijl, namen samen beslissingen over terminologie en toon. Het voordeel van samen vertalen is dat je elkaar scherp houdt, elkaar behoedt voor inzinkingen en elk je eigen deskundigheid inbrengt. In ons geval wist de één bijvoorbeeld meer van muziek en zeilschepen, de ander meer van quantummechanica en Pétain.
        Een combinatie van twee willekeurig bij elkaar gezette vertalers lijkt mij lastig. Henriëtte Gorthuis en ik kenden elkaar en elkaars vertaalgevoeligheden al uit het atelier de traduction d’Amsterdam. Dat is een club van negen dames die iedere zes weken samenkomt om zich over een tekst te buigen. Het kan een fragment zijn uit een boek waar één van de negen mee bezig is, het kan ook een fragment zijn van een boek waar geen enkele uitgever op zit te wachten, maar dat gewoon mooi of interessant is, afkomstig van een auteur die we beter willen leren kennen. Tevoren vertalen we allemaal het fragment dat we gaan behandelen, en tijdens de bijeenkomst zelf geven we in gedreven discussies en met kracht van argumenten uitdrukking aan onze bijval of afkeuring over de uiteenlopende vertaaloplossingen. Daar zitten we dan op onze vrije zondagmiddag verwoed te puzzelen in het Amsterdamse Vertalershuis. Noem dat maar eens geen vertalersgeluk!
        L’art français de la guerre was het literaire debuut van Alexis Jenni. Ik hoop dat zijn benen de weelde van een onmiddellijke bekroning met de Prix Goncourt kunnen dragen. Hij geeft nog steeds biologieles aan een lyceum in Lyon, de stad waar ook zijn hoofdpersoon woont. Ik stuurde hem lange lijsten met vragen, waar hij uitvoerig en soms lekker losjes op antwoordde: `ja, de route van de oprukkende verzetsstrijders in dat dorp klopt niet helemaal, maar het was ook zo’n verwarde situatie’ -- `u vraagt of ik dat woord in de ene of in de andere betekenis gebruik? twee betekenissen is toch wel het minste, in een literair werk.’ Ik achtervolgde hem met vragen tot in Les Landes, waar hij vakantie hield. Hij had zijn boek niet bij zich en moest in de auto op zoek naar een mediatheek om een en ander nog eens te kunnen naslaan. Vandaar zijn opdracht in het boek, die hij schreef toen hij Amsterdam aandeed voor een promotiebezoek: `Pour Jeanne, qui a si bien lu, et me faisait revenir du fin fond de la forêt…’
        Hij blijft schrijven, heeft hij me bij die gelegenheid verzekerd.

1 opmerking: