Wie wil kan
op 23 mei nog naar Mechelen, maar daarna is de Vertalersgeluktournee 2013
definitief voorbij. Ik mocht drie keer meedoen, drie keer spreken over In tijden van oorlog en over
vertalersgeluk. Steeds weer ander publiek en andere vragen, maar steeds
dezelfde welwillende nieuwsgierigheid en dezelfde vlekkeloze organisatie. Wanneer
ik me bij de boekhandel meldde, liepen Nicolette Hoekmeijer en Andrea Kluitmann
daar steevast al van alles te regelen, in goed overleg met de boekhandelaren
zelf. Dank ook aan deze boekhandelaren, die het ongetwijfeld niet echt
makkelijk hebben en die er alles aan doen om de belangstelling voor boeken in
stand te houden en aan te wakkeren.
Om een
groot publiek te bereiken kun je beter bij Matthijs van Nieuwkerk gaan zitten
om over het vertalen van de nieuwste Dan Brown in een Londense bunker te
vertellen. Wat een vrolijk gesprek was dat trouwens, van Van Nieuwkerk met de drie
vertaalsters! In de boekhandels was het publiek natuurlijk veel en veel kleiner, maar de discussie was inhoudelijker. Beide gespreksvormen kunnen volgens mij goed naast
elkaar bestaan. Hetzelfde geldt voor beide vormen van vertalen: literair en
niet-literair, aan de ene kant elk woord van het origineel zorgvuldig wegen en aan de andere kant stilistische zwakheden wegwerken. Ik zie de scheidslijn tussen literair en niet-literair vertalen niet zo
absoluut als sommige anderen, misschien omdat ikzelf me vaak in het grensgebied
beweeg.
Hieronder
de tekst van wat ik -- met varianten -- in de boekhandels te berde bracht:
Mijn omgeving doet weleens meewarig over mijn beroep: altijd
maar thuis achter je bureau zitten, wat saai! Maar ze verkijken zich. Fysiek blijf
ik weliswaar tamelijk onbeweeglijk, maar in gedachten reis ik steeds weer door
nieuwe werelden. In de afgelopen jaren was dat bijvoorbeeld de wereld van René
Descartes, van wie ik onder meer Het
zoeken naar de waarheid vertaalde, en die van Marie NDiaye, die in Drie sterke vrouwen beschreef hoe een
paar Senegalese vrouwen vermalen kunnen raken tussen twee culturen. Zeventiende-eeuwse
filosofie, actuele immigratieproblemen en alles daartussenin, dat is het brede
gebied waarin ik me beweeg, met als vast vertrekpunt de Franse taal.
Als vertaler moet
je ook nog iets met die werelden doen. Je moet -- je mag, want het is een aangename
taak -- alles opnieuw verwoorden. Zoiets wordt nooit routine. Wie vertaalt komt
wel vaak bekende problemen tegen, maar altijd weer in nieuwe, nooit eerder
vertoonde combinaties. Betekenis, klank, ritme, ouderwets of modern taalgebruik,
overal moet je op letten, en meestal op een heleboel dingen tegelijk.
Jaren geleden zei
ik het al eens: als ik vertaal rust ik uit van het leven. Het echte leven is
een berg van incidenten, obstakels en emoties die je voortdurend door elkaar
schudden. Wat heerlijk om dat dan allemaal even te kunnen vergeten, zowel je
eigen persoontje als die hele vloedgolf waardoor je als mens vrijwel dagelijks wordt
overspoeld, en je te kunnen verdiepen in vragen als: heeft het Franse piste hier de betekenis van landingsbaan of van pad? Klinkt het woord lacune
hier beter dan het woord leemte? Kies
ik voor gisteren ben ik in Amsterdam
geweest of ik was gisteren in Amsterdam? Over dat soort vragen,
zelfs over de laatste, kan ik eindeloos blijven dubben. Gelukkig zijn er
deadlines, maak je met je uitgever een afspraak over de inleverdatum. En als je
niet per dag een bepaald aantal pagina’s vertaalt, in plaats van maar te blijven
twijfelen en heen en weer te corrigeren, kun je het probleem met de uitgever al
van ver zien aankomen.
Vertalers treden niet vaak op de voorgrond, en dat hoeft van hen
ook niet echt. Een beetje waardering van de kant van lezers, uitgevers en
recensenten wordt dankbaar in ontvangst genomen, maar laat ze verder maar
rustig aan hun bureau zitten en niet te vaak, zoals nu, op een podium staan.
Vertalers werken in de kruipruimte van de literatuur, merkte Aai Prins een keer
op. Zijzelf, vertaalster uit het Russisch, kwam onlangs overigens even uit haar
kruipruimte tevoorschijn om de Filter Vertaalprijs in ontvangst te nemen.
Zo beroerd ziet het er in de kruipruimte trouwens niet uit. Vaak
werk ik in riante oorden. Neem bijvoorbeeld In
tijden van oorlog, de roman van Alexis Jenni die ik samen met Henriëtte
Gorthuis heb vertaald. Ik mocht in die periode ook een maand vertalen in het
Zwitserse vertalershuis, met een sprookjesachtig uitzicht op de veelkleurige
weiden en statige bergen, en met een wandelroute vlak voor de deur. Vertalers
zijn ZZP’ers zonder vast salaris en dus ook zonder vakantiegeld, maar als ze
het een beetje uitkienen, kunnen ze toch nog wel wat van de wereld zien.
In tijden van oorlog dus, geschreven
door Alexis Jenni. De roman werd bekroond met de Prix Goncourt, een prijs die qua
geld niets voorstelt, maar die zo veel publiciteit en zulke indrukwekkende
oplagen genereert dat de auteur voorlopig kan gaan uitrusten – als hij dat tenminste
wil. Ik vertaalde het boek samen met Henriëtte Gorthuis, die hier vanavond
jammer genoeg niet kon komen. Verderop in mijn verhaal ga ik nog iets vertellen
over onze samenwerking.
De Franse titel is L’art français de la guerre. Die titel is
weer geïnspireerd op het werk van de strateeg en generaal Sun Tzu, die ver vóór
het begin van onze jaartelling De kunst
van het oorlogvoeren schreef – in het Chinees. De boodschap die Alexis
Jenni in de titel van zijn boek legde was: de Fransen hebben hun eigen manier
van oorlogvoeren, en die is niet zo best. Waarom niet, dat komt uit de roman
naar voren.
Een uitgever wil
vooral dat een titel niet al te pretentieus is, dat de titel niet afschrikt
maar juist uitnodigt tot kopen. En wat de titel betreft heeft een uitgever ook
het laatste woord. Dus werd in dit geval art
(kunst) geschrapt, en ook français (Frans), zodat alleen guerre (oorlog) overbleef. Daar moest
nog iets bij, en het resultaat is een wel erg gladgestreken uitdrukking
geworden. Henriëtte en ik hebben de uitgever nog wel een lijstje opgestuurd met
combinaties van iets minder gladgestreken titels die toch pakkend genoeg waren voor
de verkoop, maar dat haalde niets uit.
Dus over de titel heerste de uitgever, maar in de rest
van de tekst heersten de vertaalsters. Het is een dikke roman, maar we werden
geïnspireerd door de gedachte dat het een belangrijke roman is over een aangrijpend
en hachelijk thema, met daverende echo’s in de tijd van nu.
In het boek komt
naar voren dat Frankrijk een twintigjarige oorlog achter de rug heeft en daar
nog steeds de littekens van draagt. Die oorlog is in de loop van die twintig
jaar van karakter veranderd, maar woedt eigenlijk nog steeds.
Het begon met de Tweede Wereldoorlog, waarin het onderscheid
tussen goed en kwaad nog vrij duidelijk was. Als een buitenlands leger je land
binnenvalt, terreur uitoefent, landgenoten gaat deporteren en schaarste creëert,
dan is verzet daartegen een nobele daad en mag je de tegenstander doden. Maar
in de volgende oorlogen wordt het allemaal steeds groezeliger, twijfelachtiger
en hopelozer.
Op WO2 volgt de
oorlog in Indochina, een koloniale oorlog waarin de Fransen vechten tegen bewoners
die streven naar vrijheid en onafhankelijkheid in hun eigen land. De Fransen
verliezen en moeten uit Indochina weg, maar niet dan nadat aan beide kanten
velen een zinloze dood zijn gestorven.
De derde oorlog is
in termen van goed en kwaad de allerpijnlijkste. De onafhankelijkheidsstrijd
van de Algerijnse bevolking is eigenlijk een binnenlandse oorlog. Algerije was
immers een deel van Frankrijk. Er stonden geen legers tegenover elkaar, het was
een oorlog van terroristische aanslagen en folterkelders: de Algerijnen
plaatsten bommen in cafés met veel Franse klanten, de Franse para’s sleurden eindeloos
veel burgers mee hun kelders in om te proberen informatie uit hun gemartelde
lijven los te krijgen.
De verbindende
hoofdpersoon is Victor Salagnon, die zich als jongen in WO2 aansluit bij een
verzetsgroep en na de oorlog niet goed meer kan aarden in de
burgermaatschappij. Hij vertrekt dan ook naar Indochina en doet uiteindelijk
mee aan de gruwelen in Algiers, waar de strijd eindigt in willekeurige
afrekeningen en in een zee van bloed.
Dit alles wordt met
veel vaart beschreven. Je kunt goed merken dat Jenni graag tekent. Hij kan nauwkeurig
kijken en hij verlevendigt zijn beelden met allerlei treffende details. Eigenlijk
vraagt het boek erom te worden verfilmd.
Dan komen we in de roman
uit bij het heden, waarin de oorlog nog steeds niet is afgelopen. Wel is het
weer een ander soort oorlog geworden, een soort guerilla in Frankrijk zelf,
verholen en ondergronds. Het is vooral een strijd tussen de `echte Fransen’ en
de `Arabieren’. Jenni beschrijft het allemaal: discriminatie en relletjes, de
oproerpolitie die op getinte jongemannen inhakt, de patrouillerende
burgerwacht, de sigarenman met zijn racistische opmerkingen, de buurman die
moppert op de Arabier met zijn drie vrouwen en vier uitkeringen, de angst voor
dik ingepakte vrouwen: zijn het wel vrouwen, die gestalten in burka op
mannenschoenen, dragen ze misschien een bom onder hun kleren?
Het boek heeft een bijzondere
opbouw: steeds volgt op een `commentaar’ een `roman’. De zes `romans’ gaan over
het verleden, over de vroegere oorlogen. De zeven `commentaren’ gaan vooral over
het heden en zijn beschouwelijker, al wordt er ook wel in teruggeschakeld naar
de vroegere gevechtshandelingen. Door die afwisseling van heden en verleden, van
snelle actie en trage overpeinzingen, krijgt het boek een interessante dynamiek:
nu eens beneemt het tempo je de adem, dan weer staat het verhaal bijna stil om
de verteller de gelegenheid te geven aarzelend en tastend zijn weg te zoeken door
een problematische actualiteit.
Het maakte de
verdeling van de opdracht voor de twee vertaalsters eenvoudig: de een vertaalde
de romans, de ander de commentaren. Maar samen vertalen is meer dan een boek in
stukken verdelen en elk afzonderlijk aan de slag te gaan. Het duovertalen gaat ook
niet twee keer zo snel als wanneer je de enige vertaalster zou zijn. We volgden
elkaars verrichtingen nauwkeurig en bewaakten de eenheid van stijl, namen samen
beslissingen over terminologie en toon. Het voordeel van samen vertalen is dat
je elkaar scherp houdt, elkaar behoedt voor inzinkingen en elk je eigen deskundigheid
inbrengt. In ons geval wist de één bijvoorbeeld meer van muziek en zeilschepen,
de ander meer van quantummechanica en Pétain.
Een combinatie van
twee willekeurig bij elkaar gezette vertalers lijkt mij lastig. Henriëtte
Gorthuis en ik kenden elkaar en elkaars vertaalgevoeligheden al uit het atelier de traduction d’Amsterdam. Dat
is een club van negen dames die iedere zes weken samenkomt om zich over een
tekst te buigen. Het kan een fragment zijn uit een boek waar één van de negen
mee bezig is, het kan ook een fragment zijn van een boek waar geen enkele
uitgever op zit te wachten, maar dat gewoon mooi of interessant is, afkomstig
van een auteur die we beter willen leren kennen. Tevoren vertalen we allemaal het
fragment dat we gaan behandelen, en tijdens de bijeenkomst zelf geven we in gedreven
discussies en met kracht van argumenten uitdrukking aan onze bijval of
afkeuring over de uiteenlopende vertaaloplossingen. Daar zitten we dan op onze
vrije zondagmiddag verwoed te puzzelen in het Amsterdamse Vertalershuis. Noem
dat maar eens geen vertalersgeluk!
L’art français de la guerre was het literaire debuut van Alexis Jenni. Ik hoop
dat zijn benen de weelde van een onmiddellijke bekroning met de Prix Goncourt
kunnen dragen. Hij geeft nog steeds biologieles aan een lyceum in Lyon, de stad
waar ook zijn hoofdpersoon woont. Ik stuurde hem lange lijsten met vragen, waar
hij uitvoerig en soms lekker losjes op antwoordde: `ja, de route van de
oprukkende verzetsstrijders in dat dorp klopt niet helemaal, maar het was ook
zo’n verwarde situatie’ -- `u vraagt of ik dat woord in de ene of in de andere
betekenis gebruik? twee betekenissen is toch wel het minste, in een literair
werk.’ Ik achtervolgde hem met vragen tot in Les Landes, waar hij vakantie
hield. Hij had zijn boek niet bij zich en moest in de auto op zoek naar een
mediatheek om een en ander nog eens te kunnen naslaan. Vandaar zijn opdracht in
het boek, die hij schreef toen hij Amsterdam aandeed voor een promotiebezoek:
`Pour Jeanne, qui a si bien lu, et me faisait revenir du fin fond de la forêt…’
Hij blijft schrijven, heeft hij me bij die gelegenheid
verzekerd.
Mijn omgeving doet weleens meewarig over mijn beroep: altijd
maar thuis achter je bureau zitten, wat saai! Maar ze verkijken zich. Fysiek blijf
ik weliswaar tamelijk onbeweeglijk, maar in gedachten reis ik steeds weer door
nieuwe werelden. In de afgelopen jaren was dat bijvoorbeeld de wereld van René
Descartes, van wie ik onder meer Het
zoeken naar de waarheid vertaalde, en die van Marie NDiaye, die in Drie sterke vrouwen beschreef hoe een
paar Senegalese vrouwen vermalen kunnen raken tussen twee culturen. Zeventiende-eeuwse
filosofie, actuele immigratieproblemen en alles daartussenin, dat is het brede
gebied waarin ik me beweeg, met als vast vertrekpunt de Franse taal.
Als vertaler moet
je ook nog iets met die werelden doen. Je moet -- je mag, want het is een aangename
taak -- alles opnieuw verwoorden. Zoiets wordt nooit routine. Wie vertaalt komt
wel vaak bekende problemen tegen, maar altijd weer in nieuwe, nooit eerder
vertoonde combinaties. Betekenis, klank, ritme, ouderwets of modern taalgebruik,
overal moet je op letten, en meestal op een heleboel dingen tegelijk.
Jaren geleden zei
ik het al eens: als ik vertaal rust ik uit van het leven. Het echte leven is
een berg van incidenten, obstakels en emoties die je voortdurend door elkaar
schudden. Wat heerlijk om dat dan allemaal even te kunnen vergeten, zowel je
eigen persoontje als die hele vloedgolf waardoor je als mens vrijwel dagelijks wordt
overspoeld, en je te kunnen verdiepen in vragen als: heeft het Franse piste hier de betekenis van landingsbaan of van pad? Klinkt het woord lacune
hier beter dan het woord leemte? Kies
ik voor gisteren ben ik in Amsterdam
geweest of ik was gisteren in Amsterdam? Over dat soort vragen,
zelfs over de laatste, kan ik eindeloos blijven dubben. Gelukkig zijn er
deadlines, maak je met je uitgever een afspraak over de inleverdatum. En als je
niet per dag een bepaald aantal pagina’s vertaalt, in plaats van maar te blijven
twijfelen en heen en weer te corrigeren, kun je het probleem met de uitgever al
van ver zien aankomen.
Vertalers treden niet vaak op de voorgrond, en dat hoeft van hen
ook niet echt. Een beetje waardering van de kant van lezers, uitgevers en
recensenten wordt dankbaar in ontvangst genomen, maar laat ze verder maar
rustig aan hun bureau zitten en niet te vaak, zoals nu, op een podium staan.
Vertalers werken in de kruipruimte van de literatuur, merkte Aai Prins een keer
op. Zijzelf, vertaalster uit het Russisch, kwam onlangs overigens even uit haar
kruipruimte tevoorschijn om de Filter Vertaalprijs in ontvangst te nemen.
Zo beroerd ziet het er in de kruipruimte trouwens niet uit. Vaak
werk ik in riante oorden. Neem bijvoorbeeld In
tijden van oorlog, de roman van Alexis Jenni die ik samen met Henriëtte
Gorthuis heb vertaald. Ik mocht in die periode ook een maand vertalen in het
Zwitserse vertalershuis, met een sprookjesachtig uitzicht op de veelkleurige
weiden en statige bergen, en met een wandelroute vlak voor de deur. Vertalers
zijn ZZP’ers zonder vast salaris en dus ook zonder vakantiegeld, maar als ze
het een beetje uitkienen, kunnen ze toch nog wel wat van de wereld zien.
In tijden van oorlog dus, geschreven
door Alexis Jenni. De roman werd bekroond met de Prix Goncourt, een prijs die qua
geld niets voorstelt, maar die zo veel publiciteit en zulke indrukwekkende
oplagen genereert dat de auteur voorlopig kan gaan uitrusten – als hij dat tenminste
wil. Ik vertaalde het boek samen met Henriëtte Gorthuis, die hier vanavond
jammer genoeg niet kon komen. Verderop in mijn verhaal ga ik nog iets vertellen
over onze samenwerking.
De Franse titel is L’art français de la guerre. Die titel is
weer geïnspireerd op het werk van de strateeg en generaal Sun Tzu, die ver vóór
het begin van onze jaartelling De kunst
van het oorlogvoeren schreef – in het Chinees. De boodschap die Alexis
Jenni in de titel van zijn boek legde was: de Fransen hebben hun eigen manier
van oorlogvoeren, en die is niet zo best. Waarom niet, dat komt uit de roman
naar voren.
Een uitgever wil
vooral dat een titel niet al te pretentieus is, dat de titel niet afschrikt
maar juist uitnodigt tot kopen. En wat de titel betreft heeft een uitgever ook
het laatste woord. Dus werd in dit geval art
(kunst) geschrapt, en ook français (Frans), zodat alleen guerre (oorlog) overbleef. Daar moest
nog iets bij, en het resultaat is een wel erg gladgestreken uitdrukking
geworden. Henriëtte en ik hebben de uitgever nog wel een lijstje opgestuurd met
combinaties van iets minder gladgestreken titels die toch pakkend genoeg waren voor
de verkoop, maar dat haalde niets uit.
Dus over de titel heerste de uitgever, maar in de rest
van de tekst heersten de vertaalsters. Het is een dikke roman, maar we werden
geïnspireerd door de gedachte dat het een belangrijke roman is over een aangrijpend
en hachelijk thema, met daverende echo’s in de tijd van nu.
In het boek komt
naar voren dat Frankrijk een twintigjarige oorlog achter de rug heeft en daar
nog steeds de littekens van draagt. Die oorlog is in de loop van die twintig
jaar van karakter veranderd, maar woedt eigenlijk nog steeds.
Het begon met de Tweede Wereldoorlog, waarin het onderscheid
tussen goed en kwaad nog vrij duidelijk was. Als een buitenlands leger je land
binnenvalt, terreur uitoefent, landgenoten gaat deporteren en schaarste creëert,
dan is verzet daartegen een nobele daad en mag je de tegenstander doden. Maar
in de volgende oorlogen wordt het allemaal steeds groezeliger, twijfelachtiger
en hopelozer.
Op WO2 volgt de
oorlog in Indochina, een koloniale oorlog waarin de Fransen vechten tegen bewoners
die streven naar vrijheid en onafhankelijkheid in hun eigen land. De Fransen
verliezen en moeten uit Indochina weg, maar niet dan nadat aan beide kanten
velen een zinloze dood zijn gestorven.
De derde oorlog is
in termen van goed en kwaad de allerpijnlijkste. De onafhankelijkheidsstrijd
van de Algerijnse bevolking is eigenlijk een binnenlandse oorlog. Algerije was
immers een deel van Frankrijk. Er stonden geen legers tegenover elkaar, het was
een oorlog van terroristische aanslagen en folterkelders: de Algerijnen
plaatsten bommen in cafés met veel Franse klanten, de Franse para’s sleurden eindeloos
veel burgers mee hun kelders in om te proberen informatie uit hun gemartelde
lijven los te krijgen.
De verbindende
hoofdpersoon is Victor Salagnon, die zich als jongen in WO2 aansluit bij een
verzetsgroep en na de oorlog niet goed meer kan aarden in de
burgermaatschappij. Hij vertrekt dan ook naar Indochina en doet uiteindelijk
mee aan de gruwelen in Algiers, waar de strijd eindigt in willekeurige
afrekeningen en in een zee van bloed.
Dit alles wordt met
veel vaart beschreven. Je kunt goed merken dat Jenni graag tekent. Hij kan nauwkeurig
kijken en hij verlevendigt zijn beelden met allerlei treffende details. Eigenlijk
vraagt het boek erom te worden verfilmd.
Dan komen we in de roman
uit bij het heden, waarin de oorlog nog steeds niet is afgelopen. Wel is het
weer een ander soort oorlog geworden, een soort guerilla in Frankrijk zelf,
verholen en ondergronds. Het is vooral een strijd tussen de `echte Fransen’ en
de `Arabieren’. Jenni beschrijft het allemaal: discriminatie en relletjes, de
oproerpolitie die op getinte jongemannen inhakt, de patrouillerende
burgerwacht, de sigarenman met zijn racistische opmerkingen, de buurman die
moppert op de Arabier met zijn drie vrouwen en vier uitkeringen, de angst voor
dik ingepakte vrouwen: zijn het wel vrouwen, die gestalten in burka op
mannenschoenen, dragen ze misschien een bom onder hun kleren?
Het boek heeft een bijzondere
opbouw: steeds volgt op een `commentaar’ een `roman’. De zes `romans’ gaan over
het verleden, over de vroegere oorlogen. De zeven `commentaren’ gaan vooral over
het heden en zijn beschouwelijker, al wordt er ook wel in teruggeschakeld naar
de vroegere gevechtshandelingen. Door die afwisseling van heden en verleden, van
snelle actie en trage overpeinzingen, krijgt het boek een interessante dynamiek:
nu eens beneemt het tempo je de adem, dan weer staat het verhaal bijna stil om
de verteller de gelegenheid te geven aarzelend en tastend zijn weg te zoeken door
een problematische actualiteit.
Het maakte de
verdeling van de opdracht voor de twee vertaalsters eenvoudig: de een vertaalde
de romans, de ander de commentaren. Maar samen vertalen is meer dan een boek in
stukken verdelen en elk afzonderlijk aan de slag te gaan. Het duovertalen gaat ook
niet twee keer zo snel als wanneer je de enige vertaalster zou zijn. We volgden
elkaars verrichtingen nauwkeurig en bewaakten de eenheid van stijl, namen samen
beslissingen over terminologie en toon. Het voordeel van samen vertalen is dat
je elkaar scherp houdt, elkaar behoedt voor inzinkingen en elk je eigen deskundigheid
inbrengt. In ons geval wist de één bijvoorbeeld meer van muziek en zeilschepen,
de ander meer van quantummechanica en Pétain.
Een combinatie van
twee willekeurig bij elkaar gezette vertalers lijkt mij lastig. Henriëtte
Gorthuis en ik kenden elkaar en elkaars vertaalgevoeligheden al uit het atelier de traduction d’Amsterdam. Dat
is een club van negen dames die iedere zes weken samenkomt om zich over een
tekst te buigen. Het kan een fragment zijn uit een boek waar één van de negen
mee bezig is, het kan ook een fragment zijn van een boek waar geen enkele
uitgever op zit te wachten, maar dat gewoon mooi of interessant is, afkomstig
van een auteur die we beter willen leren kennen. Tevoren vertalen we allemaal het
fragment dat we gaan behandelen, en tijdens de bijeenkomst zelf geven we in gedreven
discussies en met kracht van argumenten uitdrukking aan onze bijval of
afkeuring over de uiteenlopende vertaaloplossingen. Daar zitten we dan op onze
vrije zondagmiddag verwoed te puzzelen in het Amsterdamse Vertalershuis. Noem
dat maar eens geen vertalersgeluk!
L’art français de la guerre was het literaire debuut van Alexis Jenni. Ik hoop
dat zijn benen de weelde van een onmiddellijke bekroning met de Prix Goncourt
kunnen dragen. Hij geeft nog steeds biologieles aan een lyceum in Lyon, de stad
waar ook zijn hoofdpersoon woont. Ik stuurde hem lange lijsten met vragen, waar
hij uitvoerig en soms lekker losjes op antwoordde: `ja, de route van de
oprukkende verzetsstrijders in dat dorp klopt niet helemaal, maar het was ook
zo’n verwarde situatie’ -- `u vraagt of ik dat woord in de ene of in de andere
betekenis gebruik? twee betekenissen is toch wel het minste, in een literair
werk.’ Ik achtervolgde hem met vragen tot in Les Landes, waar hij vakantie
hield. Hij had zijn boek niet bij zich en moest in de auto op zoek naar een
mediatheek om een en ander nog eens te kunnen naslaan. Vandaar zijn opdracht in
het boek, die hij schreef toen hij Amsterdam aandeed voor een promotiebezoek:
`Pour Jeanne, qui a si bien lu, et me faisait revenir du fin fond de la forêt…’
Hij blijft schrijven, heeft hij me bij die gelegenheid
verzekerd.
Geweldig, Jeanne!
BeantwoordenVerwijderen