maandag 25 november 2013

Zonder techniek

Het artikel over Sandfort moet nog worden uitgebreid met een analyse van zijn Céline-vertaling. Een technisch verhaal wordt dat. Hieronder dan ook de ingekorte versie, de geschiedenis van een vertaler die onverdroten zat te werken, vaak in de bibliotheek. In die zin was hij dus een `zichtbare vertaler'. 
De illustratie is van Gustave Doré: de reus Gargantua eet zes pelgrims in zijn salade. De pelgrims proberen wanhopig aan zijn malende kiezen te ontkomen.  

Een eenzame ploeteraar: J.A. Sandfort

Wie op de site van antiqbook.nl zijn naam intikt, ziet prompt een reeks van boektitels op het scherm verschijnen. Van Montesquieu tot D.H. Lawrence, van Yourcenar tot abbé Prévost, van Boccaccio tot Maxim Gorki: allemaal nam hij ze onder handen. Frans, Engels, Italiaans én Russisch? Zo veelomvattend was zijn talenkennis vermoedelijk niet, hij vertaalde ook wel via onduidelijke omwegen. Hij bewerkte (De moeder van Gorki), selecteerde (uit de Perzische brieven van Montesquieu) en correspondeerde (met L.-F. Céline). Zijn vertalingen zijn verdrongen door andere, modernere en vaak betere. Wat vooral blijft is zijn correspondentie met Céline, die jaren na zijn dood alsnog in druk verscheen.

                Het is me niet gelukt een compleet beeld te krijgen van de lange lijst met titels die hij heeft vertaald. Nog minder compleet zijn de feiten over zijn leven. Voor het een en voor het ander maak ik dankbaar gebruik van de resultaten van het speurwerk dat Peter Altena en Michel Uyen in de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben verricht. Ze doen er smakelijk verslag van in een artikel dat in oktober 1998 verscheen in Faicts et Dits 14: `«Alsof het daglicht hem stoorde». Over Rabelais-vertaler J.A. Sandfort (1893-1959)’.1 Ze brachten onder andere een bezoek aan een bejaarde uitgeversweduwe die zich niet veel meer herinnerde, ze hadden een gesprek aan de deur met een vroegere buurman, en maakten meer van dat soort omtrekkende bewegingen. Totdat ze een adembenemende vondst deden ergens in Amsterdam Zuid: een kist en een koffer met daarin het archief van Sandfort. Wat uit dat archief werd opgediept, mondde uit in een prachtige monografie over de geschiedenis van één concrete vertaling, Voyage au bout de la nuit. De monografie zelf heet Le questionnaire Sandfort.2
                Josephus Adrianus Sandfort werd geboren in Den Haag. Hij zat op school bij de fraters en hield daar een grote afkeer van de katholieke kerk aan over. Al op prille leeftijd ontdekte hij dat hij tedere gevoelens koesterde voor jonge jongens. Waarschijnlijk studeerde hij Frans en economie, maar verdere bijzonderheden daarover zijn onbekend. Hij woonde lang in Hilversum, bij een hospita die hij nog kende uit zijn Haagse tijd. Zijn leven werd getekend door armoe en door ernstige psychische inzinkingen, maar ook door liefde voor de natuur en voor de literatuur. Hij had een goede neus voor baanbrekende boeken en probeerde een vertaalproject daarvoor – meestal vergeefs – te slijten bij een uitgever. Zo ondernam hij pogingen om uitgevers te interesseren voor het werk van James Joyce. Nog liever wilde hij The Theory of the Leisure Class van Thorstein Veblen vertalen, een originele en goedgeschreven economische verhandeling. Om zijn verzoek aan de uitgevers kracht bij te zetten, vroeg hij aan gezaghebbende personen – Sigmund Freud, Johan Huizinga – of zij het boek wilden aanbevelen, zodat hij die aanbeveling aan zijn eigen brief kon toevoegen. Uiteindelijk kon hij het niet laten het genoemde boek van Veblen integraal te vertalen, zonder contract, uit pure bewondering. Ook dat manuscript bevond zich nog in het archief dat Altena en Uyen aantroffen, maar op dat moment was het boek allang in een andere vertaling verschenen.
                Sandfort werkte geregeld in de openbare bibliotheek van Hilversum, aan een eenpersoonstafeltje bij het raam. H.C.D. de Wit3 herinnert zich `een kleine, grijsharige man met een wat spits gezicht’. In het archief-Sandfort zat een portret uit een onbekend jaar waarop de vertaler, getooid met een vreemdsoortig hoofddeksel, een verre van florissante aanblik biedt. In een romantische interpretatie kunnen we hem zien als de hardwerkende kunstenaar die in eenzaamheid zijn leven wijdde aan de literatuur, maar de werkelijkheid moet voor hem veel harde kanten hebben gehad. Bovendien is voor een vertaler, anders dan voor de artiste maudit, eeuwige roem nu eenmaal niet weggelegd. Wel kreeg hij waardering in zijn eigen tijd, vooral voor zijn vertaling van de complete Rabelais. `Een geniale vertaling’, werd ergens geschreven, en in een andere recensie stond: `De heer Sandfort […] heeft zijn land een dienst van belang bewezen.’ Zoiets lezen we niet vaak over een vertaler. Speciale waardering was er voor het feit dat Sandfort de `schuttingwoorden en onkiese situaties […] zonder schroom in Nederlandse equivalenten heeft omgezet’.4
                Dit alles stoomde hem als het ware klaar voor de vertaling van Voyage au bout de la nuit, de eerste roman van Louis-Ferdinand Céline. Een grootse roman, die ook nu nog door velen als een van de belangrijkste van de twintigste eeuw wordt beschouwd. Het boek was verschenen in 1932. In 1933 stuurde Sandfort een exemplaar naar uitgeverij Mulder & Co te Amsterdam, en ditmaal met succes. Hij mocht het boek gaan vertalen, maar wel op één voorwaarde: hij moest van Céline gedaan zien te krijgen dat de roman met een kwart mocht worden ingekort.
                In Le questionnaire Sandfort kunnen we vervolgens lezen dat het voor Céline aanleiding is de vertaler een eerste veeg uit de pan te geven. Geen kwart, geen alinea, zelfs geen regel mag er worden geschrapt! Waarop de uitgever besluit dan toch maar de rechten voor een integrale vertaling te kopen. Ook in het vervolg van de correspondentie moet de vertaler nog een keer de ergernis incasseren die eigenlijk over de uitgever had moeten worden uitgestort. Want via Sandfort wil uitgever Mulder van Céline informatie krijgen over de inhoud van de Franse recensies, om iets aan publiciteit te kunnen doen. Alweer antwoordt Céline enigszins geïrriteerd: ik lees dat soort artikelen nooit! Overigens zal diezelfde Céline naderhand, als de vertaling eenmaal is uitgekomen, aan Sandfort vragen hoe het boek in Nederland is ontvangen. En Sandfort geeft gedienstig antwoord.
                Céline en Sandfort: twee leeftijdgenoten, waarvan de een zich duidelijk manifesteert als de zelfverzekerde schrijver, de ander als de dienstbare vertaler en eigenlijk ook als de spil in het hele vertaalproject. Sandfort stelt uitvoerig geformuleerde vragen, Céline volstaat met uiterst beknopte antwoorden. Sandfort probeert een aardig contact met de auteur op te bouwen door hem een aantal boeken toe te sturen waar hij misschien wel in geïnteresseerd is en door voor hem op zoek te gaan naar de titel van een boek over Hollandse zeemansliedjes. Wijs geworden door Célines reactie op zijn vraag naar Franse recensies, richt Sandfort zich tot de Franse uitgever met een verzoek om biografische gegevens. Ze zijn bedoeld voor de Utrechtse hoogleraar Valkhoff, want die moet de inleiding bij de vertaling gaan schrijven. En ook die wordt weer bediend.
                Voor het vertalen en voor al die karweitjes eromheen krijgt Sandfort een honorarium van 600 gulden, wat naar huidige maatstaven ongeveer hetzelfde is als 5.500 euro. Geen wonder dat hij in een straf tempo doorwerkt. Hij wordt maandelijks betaald voor de portie die hij per maand inlevert. Céline zelf is verbaasd dat het zo snel gaat en waarschuwt zijn Engelse vertaler: pas op dat je niet door de Nederlander wordt ingehaald. Een vluchtige telling leert dat Voyage au bout de la nuit in totaal ongeveer 200.000 woorden omvat. Tegenwoordig geldt dit als het aantal woorden dat een fulltime vertaler per jaar ongeveer aankan, mits de interpretatieproblemen niet al te groot zijn en de stijl niet al te gecompliceerd. Sandfort begon half september 1933 aan deze lastige vertaling. Half januari 1934 was hij klaar.
Om zijn vragen aan Céline moet je soms een beetje glimlachen of je verbazen. Vragen en antwoorden zijn allemaal opgenomen in de Questionnaire, zowel in het originele handschrift als -- op de tegenoverliggende bladzijde -- in drukletters. Ik merkte het al op: het is een prachtige monografie. Zo zouden er méér moeten zijn. Je ziet Sandfort vooral worstelen met de interpretatie van de dialogen en van het argot. Waar had hij dat ook moeten leren? Was hij ooit in Frankrijk geweest, had hij daar met anderen in een café zitten praten? Ik kan het me moeilijk voorstellen. In zijn summiere biografische gegevens staat alleen een vage verwijzing naar een mogelijk verblijf in Brussel.
Moet in het zinsgedeelte `c’est pas malheureux’ het woordje pas misschien niet worden geschrapt, vraagt de vertaler. Hij weet dus niet dat het hier gaat om een staande uitdrukking uit de gesproken taal. En of Céline wil aangeven wat de complete versie is van het woord c…? Dat is con, antwoordt de auteur, vagin, voegt hij er nog beschaafd aan toe. Is Le Chabanais een park, wil Sandfort ook nog weten, als hij faire un tour au Chabanais is tegengekomen. Nee, dat is een bordeel, aldus Céline. Tegenwoordig hoef je dat woord maar in te tikken en je krijgt meteen een foto met daarbij de geschiedenis van dat sjieke bordeel, inclusief een opsomming van de vaste klanten. Wat een verschil met het zoek en gissen van toen!
De Questionnaire is de complete geschiedenis van een vertaling, waarvan de treurige afloop ons dan ook niet wordt onthouden. De pessimistische, nihilistische roman blijkt hier te lande nogal wat weerstand op te roepen. Altena en Uyen hebben daarover pakkende recensies verzameld, waarvan mij vooral de lompe uitval van G. Knuvelder naar P. Valkhoff is bijgebleven. Valkhoff had een enthousiaste inleiding bij de vertaling geschreven en daarin Céline begroet als een Franse schrijver die eindelijk iets nieuws bracht. De leraar Nederlands Knuvelder reageert op het enthousiasme van de inleider met een venijnige opmerking: `Dit bevestigt wat we al wisten: het feit dat iemand hoogleraar is, zegt helemaal niets.’5 Er zijn ook wel waarderende reacties, maar de verkoopcijfers vallen tegen en algauw wordt de hele oplage geruimd.
De verdwijning is compleet wanneer in 1969 een nieuwe vertaling van Voyage au bout de la nuit verschijnt. Ditmaal is de roman vertaald door E. Kummer, die daarvoor in 1972 wordt bekroond met de Martinus Nijhoff prijs. Die tweede vertaling is intussen toe aan haar eenentwintigste druk en ook als e-book verkrijgbaar.6 Ik kon beide vertalingen niet naast elkaar leggen, zo radicaal lijkt de Sandfort-versie van de aardbodem verdwenen. Maar ik blijf zoeken.
Zijn Rabelais-vertaling is nog wel in 1980 herdrukt en ligt in een vorstelijke uitgave op mijn bureau: gebonden, alle teksten in één band en met illustraties van Gustave Doré.7 Er zijn overigens alweer twee nieuwere vertalingen verschenen, achtereenvolgens van de hand van Théo Buckinx en van J.M. Vermeer-Pardoen. De toon van Sandforts Rabelais-vertaling is tamelijk archaïsch, maar betekent dit ook dat het een verouderde vertaling is, een vertaling die haar tijd heeft gehad? Archaïserende trekjes zijn algemeen gesproken uitstekend te verdragen in de vertaling van een werk dat lang geleden werd geschreven. In zo’n tekst mag iemand best weleens schreien in plaats van huilen, of zijn vernuft aanwenden in plaats van zijn verstand gebruiken. Nochtans, evenwel, schier, nimmer: het moet er in een vertaalde tekst niet van krioelen, maar als vertalers dergelijke woorden helemaal niet meer gebruiken, dreigen ze uit de taal te verdwijnen. Daar komen weer allerlei nieuwe woorden voor terug, zal het tegenargument zijn. Toch zouden oudere Nederlandse teksten zo lang mogelijk begrijpelijk moeten blijven, anders staan de zogeheten `hertalers’ alweer te popelen en die leveren soms wel erg platgeslagen teksten.
Iets anders dan de woordkeus zorgt ervoor dat de Rabelais-vertaling van Sandfort een hinderlijk ouderwetse indruk maakt. En is het eigenlijk wel ouderwets, is het niet gewoon stroef? Ik doel met name op de zinsconstructies, de interpunctie en de te letterlijke vertalingen. Een simpel voorbeeld:
Nochtans wisten zij, op hun stokken rondspringend, zoals de kinderen doen die naar Saint-Michel ter bedevaart gaan, naar de rand van zijn tanden weg te komen. (op. cit. p. 128).
Het gaat nu even niet om de betekenis, niet om de aanvechtbare interpretatie van `sauter’, dat `rondspringen’ is geworden terwijl Saint-Michel in de hoogte ligt, of van `micquelotz’, dat hier vertaald is met `kinderen’  -- hoewel het toch wel te denken geeft dat in een willekeurig gekozen zinnetje twee woorden de betekenis niet volledig correct weergeven. Het gaat nu vooral om `rondspringend’ als tegenwoordig deelwoord, om de komma daarachter en om de te Fransachtige formulering `zoals… doen’. Dat alles is nog net niet af, het mist nog één extra vertaalslagje waarmee afstand had kunnen worden genomen van de vorm van het origineel. Vermeer-Pardoen en Buckinx hebben het fragment duidelijker vernederlandst en er respectievelijk van gemaakt: `door omhoog te springen […] net als de pelgrims naar Saint-Michel’ en `door […] rond te springen als de pelgrims van Mont-Saint-Michel’. Desondanks blijft de vertaling van Sandfort in het algemeen prettig om te lezen, naast de twee nieuwere versies. Wie gesteld is op ingedikte formuleringen zal de voorkeur geven aan de vertaling van Buckinx, en wie houdt van veel idiomatische uitdrukkingen – in de pan hakken, het loodje leggen enzovoort. -- doet er goed aan de vertaling van Vermeer-Pardoen open te slaan.
                Terug naar Sandfort en zijn kale leefomstandigheden. Hij zat vaak te vertalen in de bibliotheek, en op dat eenpersoonstafelje bij het raam stond in ieder geval geen typemachine. Misschien typte hij naderhand alles nog eens uit, op zijn kamer bij de hospita aan de Roeltjesweg 37 in Hilversum. Toch kon hij minder uitvoerig met vertaalmogelijkheden spelen dan wij tegenwoordig met behulp van onze laptop. Uit eigen ervaring weet ik dat de computer ook is gaan functioneren als instrument dat de reflectie vergemakkelijkt. Dat handschrift of typemachine de variatiemogelijkheden beperken, vooral voor iemand die in permanente tijdnood verkeert, moet minder kwaad hebben aangericht op woordniveau dan op het niveau van de combinaties van woorden.9 Dit verklaart allicht voor een deel de beperkte houdbaarheid van het gros van Sandforts vertalingen. Hoe jammer het ook is van al dat eenzame geploeter.               

1.       Kan op het internet worden geraadpleegd. Hartelijk dank aan beide heren voor de aanwijzingen die ze me toestuurden.
2.       Verschenen onder de auteursnaam L.-F. Céline: Le questionnaire Sandfort, précédé de neuf lettres inédites de Céline à J.A. Sandfort. Librairie Monnier, Parijs, 1989.
3.       Ontleend aan het genoemde artikel, zie noot 1.
4.       Zie noot 1.
5.       Ontleend aan Le questionnaire (p. 126) en daarom door mij vertaald uit het Frans: Gerard Knuvelder, Roeping, jaargang 12, 11 augustus 1934.
6.       Uitgegeven door G.A. van Oorschot, Amsterdam.
7.       François Rabelais: Gargantua en Pantagruel, Arbeiderspers, Amsterdam, 1980.
8.       Respectievelijk Bert Bakker, Amsterdam, 1995, en Van Gennep, Amsterdam, 1996 e.v.

9.       In andere vertalingen van Sandfort kwam ik daarvan soms bijna onleesbare voorbeelden tegen, zoals: `Ziedaar, dames, wat mij doet zeggen dat ik het niet vreemd vind dat zij een van haar dienaren die streek heeft gespeeld, gezien die welke wij van haar man weten.’ Uit: Marguerite de Valois, De Heptamerone, Boek en Wereld, Groningen, z.j.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten