Vorige week de
Ring op de Festspielhügel, in een tamelijk woeste enscenering: soms werd er op
het toneel op vier niveaus tegelijk gevochten, gezongen, geleden en geloerd,
geïntrigeerd en gevrijd. En dat alles in een modern decor, waar het Rheingold
was ingeruild voor olie en benzine, waar Fafner door Siegfried werd
doodgeschoten met wat ik inschatte als een machinepistool, waar het Germaanse
woud had moeten wijken voor een reconstructie van Alexanderplatz, Berlin. De reacties
van het publiek waren gemengd. Ikzelf vond het wel een geweldige belevenis. De
signalen en symbolen die vanaf het toneel de zaal in werden geslingerd zullen
me ongetwijfeld niet allemaal hebben bereikt, of hoogstens mijn onbewuste, maar
de zang en de wondermooie klanken van het orkest drongen des te intenser tot
diep in mijn oren.
En vervolgens
was er het Chamber Music Festival in mijn eigen Delft. Ik ging er al jaren
heen, maar nu kon ik er voor het eerst wandelend naartoe. Zo veel minder
spektakel in het Prinsenhof dan in het Festspielhaus, maar op een andere manier
even mooi, even aangrijpend. Ik herinner me vooral het strijkkwartet nr. 23 van
Haydn, uitgevoerd tijdens de (preek)stoelendans die ons naar de Hippolytuskapel voerde, alsook het Quatuor pour la fin du temps van Messiaen en Miroir de peine van Hendrik Andriessen. Ja, van
Andriessen, en van wie nog meer? De tekst is van Henri Ghéon, maar dat was men
vergeten te vermelden. Die tekst werd wel uitgedeeld, plus een vertaling
waarvan het maar beter was dat de vertaler niet werd genoemd, want die vertaling was niet
best. Dat laatste stoort me dan wel weer, omdat het de gemiddelde mens sterkt in de
maar al te gangbare opvatting dat vertalingen zich niet kunnen meten met het
origineel. Lenneke Ruiten zong die Miroir
de peine overigens prachtig, en zo helder gearticuleerd dat ik geen
papieren tekst en al helemaal geen slechte vertaling nodig had.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten