vrijdag 8 juni 2012

Een middag met Sartre

Gisteren was het zover en werd Reflecties op het Joodse vraagstuk gepresenteerd, met veel dank aan Uitgeverij Boom en aan Mozes Staszewski. Rabbijn Raphaël Evers sprak over de joden als `de helden van de twintigste eeuw'. Professor Rudi Visker weidde wat breder uit over het denken van Sartre. Hedy d'Ancona nam het eerste exemplaar van de vertaling in ontvangst en sprak een ontroerend dankwoord, over haar tijd op de middelbare school, waarin nooit aan iemand werd gevraagd: waar zat jij in de oorlog? Er werd gezwegen. Toen ging ze studeren, ze las het boek van Sartre en ervoer dat als een bevrijding. Hij had voor haar de goede woorden gevonden. 
De vertaalster mocht ook iets zeggen. De tekst volgt hieronder:


Zware taal

Jean-Paul Sartre. Hij was het idool van mijn jonge jaren, in combinatie met zijn levensgezellin Simone de Beauvoir. Het leek me prachtig, zo’n leven van diep denken, van vernuftig debatteren met geestverwanten, ingewikkelde filosofische teksten componeren en tussendoor een spannende roman voor hen die de filosofie niet snapten, wonen in een hotel in Parijs, schrijven in cafés, ’s nachts whisky drinken in rokerige kelders vol jazzmuziek, de vrije liefde bedrijven en over dat alles dan weer opnieuw schrijven… Kortom, toen ik eenmaal mijn gymnasiumdiploma had, besloot ik Frans te gaan studeren. Weliswaar in Leiden, waar het heel wat rustiger was dan in Parijs, maar de sfeer van het existentialisme zou ik ongetwijfeld samen met mijn medestudenten wel weten te creëren en ik zou die sfeer meebeleven via de literatuur.
Dat laatste bleek echter een beetje tegen te vallen. Indertijd werden aan de Leidse universiteit de existentialisten niet literair genoeg geacht, dus er werd geen aandacht aan besteed. Gelukkig werd ik snel afgeleid door de schoonheid van Racine, Stendhal, Proust. Keus genoeg, maar het verlangen naar Sartre bleef. Na een aantal jaren moest ik een bijvak kiezen, en dat werd dan ook filosofie. Echter, op het Filosofisch Instituut vielen tot mijn naïeve verbazing de existentialisten ook al buiten beeld. Eind jaren zestig was daar vooral aandacht voor taalanalyse en logica. De blik was gericht op de Angelsaksische filosofie. De existentialisten golden als te zweverig, ze werden samen met een heleboel andere filosofen beschouwd als: te literair. Dus ik moest me geheel alleen in `Les Mots’ en in `Le deuxième sexe’ blijven verdiepen.
            Na deze kleine teleurstelling die het begin van mijn studieuze leven markeerde, ben ik extra dankbaar dat ik na vele jaren toch nog iets van Sartre heb mogen vertalen. Vertalen is een heel intieme omgang met de tekst, met het denken van een auteur dat zin voor zin, woord voor woord moet worden geïnterpreteerd, en waar je als vertaalster nieuwe woorden aan mag geven.
            Met sommige woorden had ik wel wat moeite. Dat was `zware taal’, het motto dat ik aan deze inleiding heb meegegeven.
           
Het begon al met de titel, waarin de term `la question juive’ staat. In het Nederlands is dat `het joodse vraagstuk’ geworden. Maar wie denkt dan niet meteen aan het zwaarbeladen `Judenfrage’. Vóór de tweede wereldoorlog had deze term niet per definitie een antisemitische bijklank. Theodor Herzl gebruikte dezelfde woorden al in de ondertitel van zijn boek over de `Judenstaat’. Nadien hebben de nazi’s in deze en andere termen echter zo veel gif gegoten, er zo veel verderfelijke daden aan gekoppeld dat ze een beklemmende geschiedenis met zich mee zijn gaan dragen.
We mogen niet vergeten dat Sartre `Réflexions sur la question juive’ schreef in oktober 1944. Frankrijk was bevrijd. Wanneer hij schrijft over joden die zijn teruggekomen en die liever niet willen dat er veel aandacht wordt besteed aan wat ze hebben meegemaakt, zijn dat joden die terugkomen uit de onderduik en uit het verzet. De meeste concentratiekampen bestaan op dat moment nog, de moordmachine van de nazi’s functioneert nog steeds op volle kracht. Over de systematische vernietiging is in Frankrijk op dat moment nog niet heel veel bekend. Ja, Majdanek is in de zomer van ’44 ontruimd en daar schrijft Sartre dan ook over, maar de volle omvang van de jodenvernietiging zal pas in ’45 geleidelijk aan het licht treden.
Terug naar de taal. Ikzelf herinner me dat er in Nederland, na de zwijgzame jaren vijftig, nog een hele tijd niet over `joden’, `jood’ en `jodin’ werd gesproken. Er werd behoedzaam gezegd: joodse mensen, een joodse man, een joodse vrouw. Zo’n behoedzame saus kon ik niet over mijn vertaling gieten, dus het staat er zoals Sartre het opschreef: het joodse vraagstuk, een jodin. Ook het woord `neger’ gebruikt hij nog betrekkelijk onbekommerd. En hij heeft het over jodenvernietiging, zij het in overdrachtelijke zin en als hypothese: l’extermination des juifs.  
Viktor Klemperer schreef kort na de oorlog een boek over de taal van het Derde Rijk, `Lingua Tertii Imperii’. Hij schatte dat er een periode van vijftig jaar nodig zou zijn om allerlei termen van hun nazistische lading te ontdoen. Die periode is nu ruim voorbij, en het gaat nog wel wat langer duren, denk ik. De taal volgt de feiten, langzaam maar zeker, bevrijdt zich langzaam maar zeker van ongewenste connotaties. Sartre schreef voordat de feiten zich in de taal hadden vastgezet, en wij lezen zijn boek nu de feiten weer bezig zijn zich van de taal los te koppelen.
            Het boek omvat vier delen. Het eerste deel, het portret van de antisemiet, verscheen in december 1945 in het tijdschrift `Les Temps Modernes’, dus ruim een jaar nadat het was geschreven. Sartre had de tekst niet meer aangepast aan nieuwe bevindingen, daar was hij de man niet naar. Als filosoof wilde hij voortdurend voorwaarts, op weg naar nieuwe horizonten, en hij gunde zich niet de tijd voor pietluttig correctiewerk. Hij schreef met schwung, deed niet veel onderzoek om zijn beweringen te onderbouwen, maar ontleende voorbeelden aan de mensen die hij toevallig kende. We komen in het boek opmerkingen tegen als: iemand maakte me erop attent dat er geen joodse surrealisten zijn, iemand vertelde me over zijn bezoek aan een joodse prostituee, ik hoorde een opmerking van een vrouw die een conflict had met een bonthandelaar, enzovoorts. We zullen er geen bronverwijzingen in vinden, geen bibliografie. Dit alles geeft aan de tekst een huiselijke toon, en waarschijnlijk mede daardoor is het boek indertijd door velen gelezen, niet alleen in het Frans maar ook in het Nederlands: de vertaling van W. Mensink, van vlak na de oorlog, beleefde minstens drie drukken.
Sartre doet dus geen sociologisch onderzoek, komt niet met grafieken en statistieken. Hij is vooral filosoof, met een eigen filosofische visie op de mens. Ultrakort samengevat komt die visie erop neer dat de mens in vrijheid keuzes kan maken om vorm te geven aan een authentiek leven. In ieder geval zou de mens dat bij voorkeur moeten doen: authentiek zijn, vrije keuzes maken. Maar de antisemiet doet dat nu juist niet.
De antisemiet is bang voor authenticiteit, voor een confrontatie met de wisselvalligheden van het leven, hij is bang voor verandering. Bleef het traditionele Frankrijk maar altijd bestaan, denkt hij. Of eigenlijk denkt hij nauwelijks, hij drijft vooral op zijn emoties. De ene grote emotie is het verlangen naar het oude Frankrijk, waarin alles veilig en vertrouwd was, waarin de Franse glorie op iedereen afstraalde. Zonder dat je er iets voor hoefde te doen had je krachtens je geboorte deel aan zoiets groots als je eigen land en de roemrijke geschiedenis ervan.
De andere grote emotie van de antisemiet is haat. Want wie zijn er de schuld van dat de regering een slappe, corrupte bende is, dat mooie tradities verdwijnen, dat criminelen ongestoord hun gang kunnen gaan, dat er in de zakenwereld veel te veel gerommeld wordt, dat er sprake is van oneerlijke concurrentie? Dat zijn volgens de antisemiet uiteraard de joden, en als die joden nu maar weg zijn, komt het allemaal vanzelf goed. Sartre schrijft een uitvoerig en scherp portret van de antisemiet, die steevast weigert om in debat te gaan, die gevreesd wordt om zijn woedende uitvallen, daarom ook ontzien wordt, die louter onwrikbare overtuigingen heeft. Het is een leerzaam en ook nog wel actueel portret, want figuren als die van de antisemiet zijn van alle tijden. Ze richten hun haat niet altijd op de joden, maar in ieder geval op groepen die van buiten komen.
            Na het portret van de antisemiet volgt een flinterdun portret van de democraat, en dan de veel uitvoeriger beschrijving van de niet-authentieke jood. Ook dit is weer een beschrijving van hoe het volgens Sartre niet moet. Wat is een niet-authentieke jood? Dat is iemand die te krampachtig reageert op de manier waarop de antisemiet hem bekijkt, die zich door de blik van de antisemiet onder druk gezet voelt en op zoek gaat naar vluchtwegen. Vinden antisemieten een jood gierig? Dan gaat die jood misschien alleen daarom veel geld uitgeven, opzichtig pronken met zijn eventuele rijkdom. Drijven de antisemieten uitsluitend op alomvattende emoties? Dan gaat een jood van de weeromstuit vooral zijn verstand ontwikkelen, want een vak als de wiskunde is van iedereen, er is geen joodse wiskunde. Een andere niet-authentieke oplossing is dat joden wegzinken in masochisme, want dat maakt hen tot een ding en een ding voelt geen pijn.
            Over de authentieke jood blijft Sartre erg kort. Hij kan van hem geen portret schilderen, schrijft hij, want een jood die heeft besloten zijn joods-zijn te aanvaarden, met alle risico’s en alle pijn vandien, zal op individuele wijze vorm geven aan zijn leven. Dus er zijn zo veel portretten mogelijk als er authentieke joden zijn. Daarmee is dit onderwerp behandeld.
            De antisemiet en de niet-authentieke jood: het zijn levendige portretten, portretten van hoe het niet zou moeten. En zoals bij Sartre vaak het geval is: in het beschrijven van de problemen, van de problematische personen, boeit hij sterker dan in het beschrijven van hoe het beter zou kunnen. Dat komt trouwens vaker voor, we kennen allemaal de boeken die we vol verwachting beginnen te lezen omdat onze eigen problemen er zo herkenbaar in worden geschetst, maar die ons uiteindelijk met lege handen achterlaten. Sartre draagt wel degelijk mogelijke oplossingen aan, maar die zijn minder goed uitgewerkt dan de probleemstelling. Het probleem is dan ook loodzwaar.
En dit brengt me terug bij het thema van de zware taal, maar nu gaat het om een ander soort zware taal dan om de termen die ik eerder noemde. Ik lees wat citaten voor uit het slotdeel van het boek, dan wordt het wel duidelijk. Daar staat bijvoorbeeld: `Het joodse bloed dat de nazi’s hebben vergoten, daalt op al onze hoofden neer.’ Hier varieert Sartre op de welbekende Bijbeltekst, door veel christenen aangegrepen om het ellendige lot van de joden te rechtvaardigen. Sartre is hier niet ironisch, maar serieus. Alle niet-joden dragen schuld, verkondigt hij. In het verlengde daarvan nog een citaat: `… door onze ongewilde medeplichtigheid met de antisemieten, die ons tot beulen heeft gemaakt, moeten we voor de joden even hard vechten als voor onszelf.’ En de slotzin van het boek is wederom zware taal, misschien zou je het ook onsartriaans grote woorden kunnen noemen: `Geen enkele Fransman zal veilig zijn zolang ook maar één jood, in Frankrijk en in de hele wereld, moet vrezen voor zijn leven.’
       Dit is een Sartre in verlegenheid, die eigenlijk niet precies een oplossing weet. Ja, in de verte ziet hij het ideaal van een klasseloze samenleving, een ideaal dat moet worden gerealiseerd door het communisme. In die samenleving zal economische en maatschappelijke gelijkheid zijn. De antisemiet zal dan geen reden meer zien om te differentiëren. Want laat het duidelijk zijn: het joodse probleem is in feite geen probleem van de joden, het is het probleem van de antisemiet, en aan die kant moet de oplossing worden gezocht.
Sartre beseft dat het nog wel even kan duren voordat het communisme zich stevig heeft gevestigd. Wat moeten we intussen doen om het antisemitisme terug te dringen, vraagt hij zich af. Hij pleit voor informatie, voor voorlichting aan kinderen op scholen, maar die oplossingen zien er toch wat slapjes uit. Hij switcht dan naar een heel krachtige oplossing, ik citeer opnieuw uit het laatste deel van het boek: `Verder moet men niet terugdeinzen voor het invoeren van permanente wetten die woorden en daden verbieden waarmee getracht wordt een categorie Fransen in een kwaad daglicht te stellen.’
Sartre, de man met de tamelijk anarchistische neigingen, van wie ik me een foto in een arrestantenwagen herinner, pleit hier dus voor beperking van het recht op vrije meningsuiting. Sommige taal is volgens hem té zwaar om te worden gebezigd. In onze tijd zou hij daarover heel wat uit te leggen hebben. Hij is in verlegenheid, zoals ik al zei, hij zoekt, hij weet het niet precies. Hij beschreef liever de problemen.
            Mijn advies aan u: zoek met hem mee, ga met hem het debat aan. Bestrijd hem of val hem bij; in mijn geval was ik het soms grondig met hem eens, soms helemaal niet. Realiseer u vooral met zorg dat de problemen die hij benoemt nog lang niet voorbij zijn. Zo’n discussie tussen lezer en schrijver zal ons veel dichter bij Sartres denken, bij zijn idealen brengen dan wanneer we alsnog met een glas whisky in de hand gaan zitten suffen in rokerige jazzkelders. Die tijd is voorbij, wat mij betreft althans. Mijn spreektijd ook. 

2 opmerkingen:

  1. Dank voor dit blog.
    Vraagje: wat was de rol van de bovengenoemde Mozes Staszewski?
    Ik vraag dit daar ik elders van rabbijn mr drs. R. Evers, de key note speaker bij de presentatie, las: "Dank aan de Salomon stichting. Dank aan uitgeverij Boom, maar bovenal dank, lof en bewondering voor mijn goede vriend Moshe Aharon Staszewski, die de Nederlandse vertaling van Sartre’s meesterwerk heeft aangedurfd." Dat lees je toch alsof hij de vertaler was?

    http://www.nik.nl/2012/06/rabbijn-evers-reflecties-het-joodse-vraagstuk-van-jean-paul-sartre/

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Mozes Staszewski heeft via de Salomon Stichting ervoor gezorgd dat de uitgave financieel mogelijk werd. Ik kreeg hetzelfde idee toen rabbijn Evers het zo zei in het Conservatorium Hotel, maar ik wist toch zeker dat ik de vertaling had gemaakt. Jeanne H.

      Verwijderen