Komrij is dood. Hij schreef en bloemleesde zo’n breed oeuvre
bij elkaar dat iedereen er wel iets in vindt wat hem of haar aanspreekt. Ik keek
nog eens rond in mijn boekenkast. Zijn gedichten hebben me nooit erg diep
getroffen, zijn kritieken vond ik vooral in het begin regelrecht gemeen. Ik las
nog vlug De Pagode, klein maar dapper.
Ik verdiepte me uiteindelijk opnieuw in De muze in het
kolenhok. Dat dunne boekje vergezelt en inspireert me al jaren. Het gaat
over mijn vak en ik heb misschien wel iets van een vakidioot. Een nuttige
idioot mogen we hopen, om de term van Komrij over te nemen.
Hij bespreekt drie verschillende
vertalingen van een gedicht van Hölderlin, `Hälfte des Lebens’. Zijdelings
betrekt hij er ook nog twee andere vertalingen bij. Die vijf vertalingen moeten
toch in combinatie en als springplank nog iets beters kunnen opleveren,
misschien wel tot de ideale vertaling kunnen leiden, redeneert hij aanvankelijk.
De muze van de poëzie wordt tijdelijk in een kolenhok gestopt, want de
benadering is gedetailleerd en technisch, onpoëtisch. Saai wordt het overigens geen
moment. Komrij zou een goede leraar zijn geweest. Hij doorspekt zijn analytische
beschouwingen met grappen en ook zijn leerlingen, i.c. de lezers van de NRC, mogen
hun zegje doen. Hij had in de krant gevraagd om commentaar op de drie
vertalingen en tot zijn schrik 225 reacties ontvangen, waaruit hij uitvoerig
citeert. De lezers reageren bevlogen, humoristisch en soms heel tegengesteld:
waar de een enthousiast over is, maakt de ander bijna misselijk.
Interpunctie, klanken,
woordassociaties, alles komt aan bod. De auteur zet dapper door tot de laatste
regel en het blijft leuk. Hij gaat niet afraffelen, integendeel, hij graaft
steeds dieper. Ik zou graag een workshop van hem hebben gehad. Wat zouden we
veel hebben geleerd en vaak hebben gelachen, soms een beetje beschaamd omdat
hij ons niet zou hebben gespaard, maar zijn kritiek zou waarschijnlijk nooit
venijnig zijn geworden. In dit boekje uit hij zich althans tamelijk mild.
Aan het slot komt er een
verrassende wending. Met veel wikken en wikken, steeds de opvattingen van de
NRC-lezers erbij betrekkend, meent hij van elke regel de beste vertaling te
hebben gevonden. Hij zet de regels onder elkaar, om vervolgens te concluderen:
die verzameling ideale regels is niet de ideale vertaling, het is een ideaal
lijk. Van de weeromstuit gaat de auteur na al dat gewroet in de taal helemaal los:
Ik ijl naar het
kolenhok, om de muze te bevrijden. Een ideale vertaling, laat me niet lachen.
Trots, dat is wel het allerlaatste. Ik maak haar boeien los, haal de prop uit
haar mond, veeg haastig wat zwart gruis van haar voorhoofd en geef haar de
levenskus. Goddank, ze ademt. Ze leeft. Ze probeert iets te zeggen. Het klinkt
heel zwak en fluisterend, maar het dreunt in mijn oor. `Ellendeling.’
Zijn advies aan poëzievertalers:wees
onbetrouwbaar, wees brutaal. Ga niet knutselen, maar maak een nieuw gedicht. Vertalers
zijn nuttige idioten, schrijft hij dan ook nog, enigszins gechargeerd. Ze
brengen het origineel hoogstens iets dichterbij.
Komrij vertaalde zelf ook, o.a.
gedichten van Ingrid Jonker uit het Zuid-Afrikaans, verschenen in een mooie
tweetalige uitgave: Ik herhaal je. In
de necrologieën is die vertaalkant van hem bij mijn weten nogal verwaarloosd. Maar hij schreef en bloemleesde ook
zo veel. Dankzij De muze in het kolenhok,
verschenen in 1983 en allicht nog antiquarisch verkrijgbaar, blijft hij voor
mij dichtbij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten