dinsdag 10 april 2012

Parijs, oktober 1944


Op 16 oktober 1944 organiseert het Comité du Front National du Spectacle een samenkomst om de slachtoffers van de nazi’s te herdenken. Op de foto (©LAPI/Roger-Viollet) herkennen we Jean-Paul Sartre, als altijd actief in het Parijse leven. Thuis of -- waarschijnlijker -- in het café schrijft hij op dat moment zijn Réflexions sur la question juive. Mijn vertaling is lang en breed klaar, ik benutte de paasdagen om er nog een ultrakort nawoord aan toe te voegen, vooral naar aanleiding van de schroom die me soms overviel bij het gebruiken van woorden waar een heleboel aan vast is gaan zitten:
Sartre schreef deze tekst in oktober 1944, maar de inhoud is nog steeds actueel. Nog steeds is het belangrijk dat we ons realiseren wat mensen ertoe beweegt hun haat te richten op een hele bevolkingsgroep, en wat die haat doet met de afzonderlijke personen uit zo’n bevolkingsgroep.
In sommige opzichten is het vertoog van Sartre tijdgebonden. Het is een momentopname. Frankrijk was in dat najaar van ’44 weliswaar al bevrijd, maar in het oosten functioneerde de moordmachine van de nazi’s nog op volle kracht. De omvang van de jodenvernietiging begon pas geleidelijk tot de gewone mensen door te dringen. Sartre verwijst in dit boek kort naar concentratiekamp Majdanek, dat in de zomer van ’44 was ontruimd, maar verder concentreert hij zich op de Franse situatie. Hij schrijft niet over joden die terugkeren uit de kampen, maar over joden die zijn teruggekeerd uit de onderduik en uit het verzet. Schrijnend is het, te lezen dat die joden liever zelf ook willen dat er niet te veel aandacht wordt besteed aan hen en aan wat ze hebben meegemaakt. Schrijnender en bevreemdender nog is wat in die periode schijnt te zijn gezegd over de antisemieten: we moeten ze niet boos maken, het komt er nu op aan dat Frankrijk een eenheid vormt.

In het licht van wat wij nu weten is de toon van Sartre nog relatief onbekommerd, en op de laatste pagina’s draagt hij een oplossing aan die ook al niet meer van onze tijd is: in de klasseloze maatschappij van na de revolutie zal het antisemitisme vanzelf verdwijnen.
         Tijdgebonden zijn in zekere zin ook bepaalde termen die Sartre gebruikt, en die nadien een steeds zwaardere lading hebben gekregen. Dat begint al met `het joodse vraagstuk’ uit de titel. Het Duitse equivalent, `Judenfrage’, prijkte nog in de titel van een boek van de jood Theodor Herzl uit 1896. In de Verlichting waren joden die streefden naar assimilatie, zelf een term als `entjuden’ gaan gebruiken. Dat die woorden zo vergiftigd klinken, is omdat ze vervolgens door de nazi’s zijn geannexeerd en gruwelijk in praktijk gebracht. In de media van dit moment worden `jood’ en `jodin’ nog steeds vaak vervangen door `een joodse man’ en `een joodse vrouw’; het meervoud, `joden’, kan nog net. In Duitsland heeft een aantal joden overigens gevraagd of het afgelopen kan zijn met die omzichtige formuleringen en of ze weer gewoon `Jude’ en `Jüdin’ kunnen worden genoemd, want dat zijn ze.
         In mijn vertaling heb ik geen rekening gehouden met de Wirkungsgeschichte van dergelijke termen en de terminologie van Sartre gevolgd, ook daar waar hij het bijvoorbeeld over `nègre’ heeft. Het zou vrij onzinnig zijn geweest de weg van de eufemistische correctheid te volgen, net zo onzinnig als in mijn ogen het pleidooi is om `neger’ uit de Van Dale te schrappen. Waar een zekere vertaalmarge was, zocht ik het soms toch bij de onschuldigste variant: `joodse vraagstuk’ in plaats van `jodenvraagstuk’, `de joden tenietdoen’ in plaats van `de joden vernietigen’ (door Sartre in overdrachtelijke zin gebruikt), enzovoorts.
Het wegen van de emotionele waarde van al die beladen termen bracht me soms op groezelige websites, waar van alles broeit. Een bewijs temeer van de bewering waarmee ik begon: de inhoud van Sartres vertoog is nog in vele opzichten actueel.
  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten