Sinds een paar maanden ben ik 65. Je omgeving verwacht dan dat je minder hard gaat werken, maar het komt er niet van. Angst voor de leegte, slechte pensioenvoorziening, wie zal het zeggen? Misschien meer de lichte verslaving aan het vertaal-puzzelen en mijn liefde voor de literatuur. Bovendien is 65 een vrij willekeurige grens. Ik bladerde nog eens door het verslag dat Montesquieu schreef van zijn Grand Tour. Altijd weer leuk om te lezen hoe hebzuchtig hij de Hollanders vond: `Omdat ze zwaar gebukt gaan onder belastingen, moeten ze op alle mogelijke manieren geld verwerven. En dat zijn er met name twee: vrekkigheid en roof. Iemand van het lagere volk zal uw hele beurs opeisen als hij uw kledingstandaard heeft gedragen.’ En zo moppert onze jeugdige Fransman nog een tijdje door. Maar wat me als aankomende bejaarde trof, was het verslag van zijn bezoek aan een mijn in de Harz. De omstandigheden daar waren niet best, de mijnwerkers leefden de hele week onder de grond, bedekten ’s avonds een stuk steen met hun kleren en vlijden zich daarop neer om te slapen. Op zaterdagavond gingen ze naar boven om zich voor de zondag bij hun gezin te voegen. Onbekommerd schrijft Montesquieu over de heilzame atmosfeer in de mijn: `Die mijnwerkers leven heel lang, (…) en behouden hun kracht tot op hoge leeftijd. Op hun zeventigste of tachtigste zijn ze nog actief, en toen ik er was, hadden ze net een pensioen, bedoeld voor mijnwerkers die het niet meer aankunnen, toegekend aan een man die tot zijn tweeëntachtigste in de mijn had gewerkt.’ Ik gun die oude man nog wel vijftien jaar in behaaglijk zonlicht, op een bankje voor het huis. Zijn vrouw komt een schnaps brengen, zijn kleinkinderen scharrelen over het erf, de hond ligt aan zijn voeten, hij denkt aan niets. Dat is voor hem het Grote Genieten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten