(Kneuterdijk 20-24, waar Elisabeth van de Palts woonde in haar Haagse tijd)
Durs Grünbein wijdt in Vom Schnee slechts één gedicht aan Elisabeth van de Palts: `Zwischen den Jahren´, maar het is de moeite waard. Tweeëneenhalve pagina lang en tegelijk ongelofelijk compact. Eerst gaat het over de tijd, die `im Taumelgang voran kommt’. Die tijd levert uiteindelijk Descartes’ Principia Philosophiae op. Zo komen we bij Elisabeth, want aan haar heeft Descartes zijn hoofdwerk opgedragen.
Het kantoorklerkje in mij legt vervolgens een stoffig vingertje op een ongerechtigheid: `In jenem Winter 19, Hoheit, wurdet Ihr gezeugt.’ Want, zegt mijn innerlijk klerkje, Elisabeth werd al in december 1618 geboren en kan dus niet in 1619 zijn verwekt. Wie maalt daar overigens om, het gedicht is prachtig en de dichter is vrij. We lezen over lichaam en ziel, over stoa en Epicurus, en toch blijft de tekst ontroeren: `Ich bin, verzeiht die Demut, die Prinzessin nur von Böhmen.’
Zo komt Elisabeth, door Descartes hier aangeduid als zijn `Sorgenkind’ een kort moment weer tot leven. Grünbein vervalt niet in goedkope fantasieën over een eventuele liefdesbetrekking: `Und trat ihr doch, auf schmalem Grat, nirgends zu nah, der klugen, jungen Fürstin.’ Wel hebben ze elk zo hun eigen gedachten over erotiek, en die zijn ook heel interessant. Een gedicht om langzaam en minstens tien keer te lezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten