Ons
vertaalatelier heeft het thema `artistieke ambitie in de negentiende eeuw’ bij
de kop genomen. Het bracht me vanzelf terug bij Stéphane Mallarmé. Samen met Han
Evers vertaalde ik van Mallarmé het fragmentarische en duistere Igitur. Han woonde in Tilburg bij mij om
de hoek, hij werkte in de gemeentebibliotheek aan het eind van mijn straat. Dit
alles speelde zich af in de papieren prehistorie. Ik bezocht die bibliotheek geregeld
om de zesdelige Grand Robert te
raadplegen, alle delen uitgespreid op een grote tafel in de leeszaal. Zo
kwamen we in contact. Onze vertaling verscheen uiteindelijk in nummer 32 van
het tijdschrift Raster.
Ik herlas
nu de biografie van Mallarmé door Jean-Luc Steinmetz, verschenen in 1998. Bijna
zeshonderd pagina’s over een tamelijk saai bestaan, completer kan een biografie niet zijn,
temeer daar aan het werk en aan hoe het te interpreteren niet heel veel
aandacht wordt besteed. Hoe zou het na de dood van de dichter zijn gegaan met
zijn dochter Geneviève, de vrouw met de open blik? Ik neem aan dat ze bij haar
depressieve moeder is gebleven. Laat ik dat nog eens uitzoeken.
Mallarmé
wees voortdurend vooruit naar het Grote Werk dat er uiteindelijk nooit is
gekomen. De snippers die hij ervan publiceerde waren overigens adembenemend van gecompliceerde schoonheid. Hij werd
geobsedeerd door het Niets en probeerde er in zijn werk langs kronkelige wegen zo dicht mogelijk
bij in de buurt te komen. Dat flitsend oplichten van nooit vervulde
mogelijkheden, schrijnend van onbereikbaarheid: daarin heeft zijn werk
mij het meest getroffen en heeft het mij als vertaalster en als lezend mens het
grootste profijt gebracht. Hijzelf was trouwens ook vertaler: van de door hem bewonderde E.A. Poe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten