zondag 8 april 2018

Feestgedruis

Langzaam verstilt het feestgedruis, na roerige weken vol gelukwensen en interviews rondom de uitreiking van de Martinus Nijhoff Prijs, die plaatsvond op 7 maart ten huize van het Prins Bernhard Cultuur Fonds. (De foto's zijn van Maurice Vinken)
 Intussen zit ik weer te vertalen, de mooie herinneringen bij me dragend. Ze kunnen me een extra duwtje in de rug geven wanneer ik weer eens zit te zwoegen op een lastig fragment van het Foucault-project, dat een verrassende verlenging heeft gekregen doordat Gallimard in februari deel 4 van zijn Histoire de la sexualité heeft gepubliceerd. Dat vierde deel was bij zijn dood zo goed als voltooid. Hij verwees ernaar in zijn colleges, in interviews en losse artikelen, waardoor de omlijsting zo nadrukkelijk was geworden dat de erfgenamen uiteindelijk toestemming hebben gegeven de tekst zelf naar buiten te brengen. Nog eens 430 pagina's!   
 
Toch nog maar een feestfoto: op de monumentale trap aan de Herengracht, met broer en zus. En het 5-minuten-speechje dat ik mocht houden klonk ongeveer als volgt:


Geachte aanwezigen.
In de afgelopen dagen heb ik een stroom van felicitaties mogen ontvangen, en dat is heerlijk. Vaak ging zo’n felicitatie vergezeld van de opmerking: `Je hebt het verdiend'. Hoe weten die mensen dat, vroeg ik me dan weleens af. Ze weten wel dat ik veel en hard werk, sommigen vinden zelfs dat ik té hard werk. Maar kunnen ze ook het resultaat van dat harde werken goed beoordelen?
Nu ligt er gelukkig een juryrapport, waarvan zojuist fragmenten zijn voorgelezen door juryvoorzitter Maarten Asscher. Ik hoorde niet alleen lovende kwalificaties maar ook onderbouwingen daarvan, die enig inzicht gaven in het werk dat in de jury is verricht en waarvoor ik de jury hartelijk dank. Tegelijkertijd besef ik dat ik een prima inter pares ben, dat er in Nederland en Vlaanderen nog veel meer goede vertalers en vertaalsters werken. Ik voel me vereerd dat ik dit jaar na ongetwijfeld uitgebreid studeren en afwegen de uitverkorene ben geworden.
Vereerd ben ik ook met de penning, die waarschijnlijk op mijn bureau komt te liggen. Niet om er zelfgenoegzaam naar te blijven staren, maar om me te herinneren aan het feit dat de Nijhoff Prijs een verantwoordelijkheid met zich brengt. Ik wil die prijs echt drágen, door te proberen van iedere vertaling opnieuw weer iets goeds te maken en ook door anderen iets over mijn vak te vertellen, door aspirant-vertalers iets te leren over wat vertalen inhoudt, waar ze op moeten letten, en door `buitenstaanders' te laten zien dat vertalen minder simpel is dan vaak wordt gedacht.
Ik dank het Prins Bernhard Cultuurfonds natuurlijk ook voor het geldbedrag. Afgelopen zaterdag werd me in het radioprogramma Taalstaat gevraagd: wat ga je met het geld doen? Op dat moment had ik er eigenlijk nog niet over nagedacht en ik brabbelde iets over het vervangen van de wasmachine als die kapot zou gaan. Daar ben ik daarna wel mee geplaagd: mensen die me feliciteerden wezen me erop dat ik nu mijn huis vol met wasmachines kan zetten. Ik broed intussen op plannen die meer met vertalen en schrijven dan met wassen te maken hebben. Het geld zal zeker niet blijven sluimeren op mijn bankrekening tot ik piepend en krakend tot stilstand kom.
Het vertalen gaat intussen wel steeds langzamer, maar niet omdat ik krakkemikkiger word of lange reizen maak zoals oudere mensen vaak plegen te doen. Het is omdat ik steeds meer ga aarzelen en twijfelen. Nooit heb ik me zo zeker van mijn `voortreffelijke vertaalkwaliteiten’ gevoeld als toen ik mijn eerste vertaling inleverde. Met ieder te vertalen boek dat volgde, werd die zekerheid verder afgebroken. Met ieder boek begon ik steeds meer mogelijke varianten te zien, zodat kiezen steeds lastiger werd. Aanvankelijk vond ik het vertaalvak juist zo aantrekkelijk omdat er al een structuur voorhanden was, iets om je aan vast te houden. Geleidelijk werd het vertalen steeds meer dubben, tobben, kiezen en de keuze weer terugdraaien. Uiteindelijk nadert dan de inleverdatum en moet de uitgever je de vertaling uit handen rukken. Gelukkig maar dat er deadlines zijn!
Ik heb in mijn vertaalleven een groot aantal kansen gekregen, op allerlei manieren van alles mogen leren, en daarvoor ben ik dankbaar. Zij die mij de kansen gaven kon ik hier niet allemaal om me heen verzamelen, maar wel een aantal. Kansen heb ik gekregen van het Nederlands Letteren Fonds, dat me projectwerkbeurzen en reisbeurzen toekende. Collega’s die bereid waren samen met mij een boek te vertalen, hebben me ook veel geleerd. Ik denk met name aan Les Bienveillantes van Jonathan Littell, waarvan ik samen met Janneke van der Meulen De Welwillenden heb gemaakt, in een langdurig proces van uitwisselen en wederzijds kritiseren. Daarnaast mocht ik beginnende vertalers mentoreren en dat was iedere keer weer een spannend avontuur, dat me behoedde voor gemakzucht. Ik was jarenlang lid van het atelier de traduction d’Amsterdam, een groep waarin we ons vrij voelden elkaars vertalingen drastisch en zonder aanzien des persoons onder de loep te nemen. Ik heb geweldige uitgevers, die met me meedenken en meelezen, die deskundigen voor me zoeken als ik interpretatie- of terminologievragen heb. Op verschillende universiteiten mocht ik gastlessen geven zodat ik, ondanks mijn aversie tegen een vast gareel, toch veel jonge mensen heb ontmoet, met hun eigen taalgebruik en soms hun verwondering over het mijne. Ik verblijf minstens eens per jaar in het Duitse vertalershuis in Straelen, waar de werkomstandigheden ideaal en de discussies met collega’s altijd weer verrassend zijn. Het is echt een geschenk voor me dat Renate Birkenhauer, vicevoorzitter van het bestuur van dat gastvrije Kollegium, de reis naar Amsterdam heeft gemaakt en hier aan tafel zit. Daar in dat vertalershuis heb ik ook mijn vriendin Esther leren kennen. Zij is net als ik vertaalster, en we discussiëren in huiselijke kring heel wat af. Ter completering van de huiselijke kring zijn hier verder mijn trouwe broer, zus en zwager, die veel voor me betekenen. Zij en anderen zullen moeten meemaken dat ik echt nog wel een tijd blijf vertalen. Ik zei het al eens jaren geleden en het is nog steeds zo: als ik vertaal, rust ik uit van het leven. Je intens concentreren, jezelf vergeten omdat datgene waar je mee bezig bent zo interessant is, het is – hoe paradoxaal het misschien ook klinkt – een van de mooiste dingen die ik me kan voorstellen.
Vertalen is bruggen bouwen tussen verschillende culturen, zo wordt wel gezegd. Ik ken nog een andere vertaler-bruggenbouwer, naar hem is zelfs een brug genoemd. En dan bedoel ik natuurlijk Martinus Nijhoff, wiens naam aan deze prijs is gegeven. Ik maak een diepe buiging voor zijn fonkelende en gevarieerde poëzie, die ik in de afgelopen dagen nog eens ter hand heb genomen. Ik wil dit toespraakje eindigen in schoonheid door een vierregelige strofe uit dat werk van hem voor te lezen. Het gedicht heet `De soldaat en de zee’, en de filosofische strekking van deze strofe spreekt me aan: Geleidelijk bracht de brug – van het leven over het leven – mij naar de oorsprong terug – en ik werd die ik was gebleven. Nijhoff heeft gezegd, en ik heb gezegd in zijn kielzog, dank u wel.
 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten