zondag 12 juni 2016

Zoeken naar een taal



We schrijven de vijftiger jaren van de vorige eeuw, mijn kinderjaren. Dwars door de genereuze vloer van ons bovenhuis kwamen de schlagers uit de radio van onze Duitse benedenbuurvrouw. Schlagers waarin werd gezongen over een wereld zonder contouren, zonder verleden of toekomst: Deine Heimat ist das Meer van Freddy Quinn, Tausend Sterne stehen in weiter Runde, Rudi Schuricke, Blaue Nacht am Hafen, Lale Andersen. Enzovoort.

         Op dit moment lees ik Nach 1945: Latenz als Ursprung der Gegenwart van Hans Ulrich Gumbrecht. Hij beschrijft de periode van verdoving die na de Tweede Wereldoorlog in Duitsland begon. Overleven, daar ging het toen om, alle krachten waren nodig voor het hier en nu. Het verleden was pijnlijk, op de toekomst had men geen greep. In die naoorlogse jaren werd vooral gezwegen. Duitsland was verwoest, bovendien was een vloed van vluchtelingen vanuit de verloren gebieden naar het Westen getrokken. De ontvangst aldaar was niet hartelijk. Zo gaat dat nog steeds met vluchtelingen, dat weten we maar al te goed.

         Intussen hoorde ik als kind ook weleens de stem van Hitler op de radio. Dat moet zijn geweest in het kader van historische documentaires. Zonder te begrijpen wat er werd gezegd, ervoer ik dat geluid als de stem van het absolute kwaad, vervulde dat snijdende gebral me met afschuw. Dat het publiek op de geluidsopname van de toespraak juichte, was voor mij als kind het bewijs dat de Duitsers toch wel erg dom waren: iedereen kon immers horen dat dit het gekrijs van een waanzinnige was. 

         Zo’n veertig jaar later ging ik voor het eerst naar het Duitse vertalershuis in Straelen. Met de fiets in de trein naar Venlo en dan nog 11 kilometer naar het Europäisches Übersetzer Kollegium. Het ligt vlak bij de Nederlandse grens, maar het is er al heel Duits. Een deel van het indrukwekkende boekenbezit vult de algemene ruimtes, een ander deel is verspreid over de kamers van de vertalers. Het toeval wilde dat ik terechtkwam in de kamer met de verslagen over het proces van Nürnberg, vlak na de oorlog gevoerd tegen de nazi-kopstukken die men nog had kunnen oppakken. Ik sloeg een van die boeken open: het verhoor van Hermann Göring, rijksmaarschalk ten tijde van het Derde Rijk. Tot mijn verbazing maakte ik uit het letterlijke verslag op dat Göring niet bralde en blafte, maar sprak in zorgvuldig  geconstrueerde volzinnen. Het proces Eichmann was enigszins aan me voorbijgegaan, anders zou ik dat al veel langer hebben geweten. Dan zou ik De zaak 40/61 van Harry Mulisch hebben gelezen en De banaliteit van het kwaad van Hannah Arendt. Maar op het moment van het Eichmann proces was ik een puber en pubers hebben het te druk met zichzelf. Dat die bloeddorstige honden  zich net als ieder ander van een taal konden bedienen,  maakte de zaak er voor mij niet eenvoudiger op.
         Claude Lanzmann had de grootste moeite om voor zijn film Shoah daders tot spreken te krijgen en hij was tot de conclusie gekomen dat `de beulen zwijgen’. Het verklaart zijn enthousiasme over Les bienveillantes van Jonathan Littell, een roman (2006) waarin SS-officier Max Aue rond de 1.000 pagina’s lang zelf aan het woord is. `Littell heeft de taal van de beulen uitgevonden,’ stelde hij. Wat Lanzmann de reële daders nauwelijks had kunnen ontfutselen, meende hij te hebben gevonden in het relaas van de fictieve Aue, die provocerende verklaringen aflegt en geregeld in de roes van de waanzin verkeert. We zien Aue van een scherpzinnige intellectueel veranderen in een man zonder geweten, aangevreten door het geweld dat hij om zich heen heeft gezien en waaraan ook hijzelf zich schuldig heeft gemaakt.

         Het boek werd door Janneke van der Meulen en mij vertaald als De welwillenden (2008, Arbeiderspers). Ik herinner me  nog de blinde verontwaardiging die Die Wohlgesinnten  indertijd in Duitsland opriep, maar nu het stof is neergedaald volgen de meer bezonnen beschouwingen die het boek  mijns inziens verdient. Zo diept Martin von Koppenfels in Schwarzer Peter, Der Fall Littell, die Leser und die Täter thema’s als daderperspectief, identificering en taal van de beul verder uit. In Frankrijk was het overigens andersom: op het aanvankelijk enthousiasme volgde een berg van kritiek. Zie hiervoor ook het artikel dat ik publiceerde in het tijdschrift Filter: http://www.tijdschrift-filter.nl/jaargangen/2008/154/de-memoires-van-een-moordenaar-3-11.aspx Daarin schrijf ik onder andere over het feit dat in Les Bienveillantes de slachtoffers vrijwel niet aan het woord komen en dat juist hun zwijgen zo aangrijpend is. Zelfs de taal is hun in dit boek ontnomen. In plaats daarvan heeft Littell gezocht naar een daderstaal, voorbij de ambtelijk getinte uiteenzettingen die figuren als Eichmann en Höss hielden in `de taal van de macht', aldus Littell in een interview. Hij heeft gezocht naar een fictieve taal die de lezer dwingt tot een moeizame confrontatie, tot een hachelijke identificatie met een beul die spreekt in de ik-vorm en die al in het allereerste woord – mensenbroeders – een misdadige hand op onze schouder legt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten