De nijvere speurders die met bewonderenswaardige volharding VertaalVerhaal gaande houden, diepten enige tijd geleden een interview op dat Adèle Nieuweboer mij jaren geleden afnam. Er is in overleg nog wat aan gesleuteld en geactualiseerd. Nu is het gepubliceerd als VertaalVerhaal. De weduwe Montesquieu is intussen alweer weduwe Descartes geworden maar daarna -- o vreugde! -- verloofd geraakt met Michel Foucault. Hieronder volgt het vraaggesprek, waarin ik mezelf nog steeds herken.
De
weduwe Montesquieu
Jeanne
Holierhoek in gesprek met Adèle Nieuweboer
Jeanne Holierhoek (1947) studeerde Franse taal- en
letterkunde in Leiden. Ze vertaalde romans van o.a. Michel Tournier, Jean
Giono, Lydie Salvayre. Tegenwoordig vertaalt ze vooral filosofische teksten uit
heden en verleden. Ze geeft workshops en lezingen, tevens mentoreert ze
beginnende vertalers en schrijft ze korte teksten over vertalen. In 2001 werd ze Chevalier in de
Ordre des Arts et des Lettres. In 2007 ontving ze de Dr. Elly Jafféprijs voor haar
gehele vertaaloeuvre, in het bijzonder voor Over de geest van de wetten van Montesquieu. In 2011 ontving ze, samen
met auteur Marie NDiaye, voor Drie sterke vrouwen de eerste Europese Literatuurprijs. Samen met Mirjam de Veth schreef
ze een ultradun boekje over leven en werken van Elly Jaffé: C’est mágnifique! Ze houdt een blog bij:
http://jeanneholierhoek.blogspot.nl/
Adèle Nieuweboer (1949) studeerde
Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en was onder
meer werkzaam aan de Haagse Leergangen, later aan de Haagse Hogeschool. Haar
specialisatie was de 18de-eeuwse letterkunde. Een van haar favorieten was Jacob
Campo Weyerman, een andere Gerrit Paape, van wie ze met
name de verhouding vertaling/oorspronkelijke tekst in zijn romans bestudeerde. Ook
werkte ze aan de beschrijving van grote collecties gelegenheidsgedichten tot
1800 van de Koninklijke Bibliotheek, de Maatschappij der Nederlandse
letterkunde, het gemeentearchief Amsterdam en het Centraal Bureau voor
Genealogie. Uit het werk aan Weyerman, Paape en de gelegenheidsgedichten
vloeiden publicaties voort. Dit interview verscheen oorspronkelijk in Nieuw
Letterkundig Magazijn (jaargang 26, 2008).
De
weduwe Montesquieu
Op
7 juni 2007 ontving Jeanne Holierhoek de tweejaarlijkse Dr. Elly Jaffé Prijs
voor haar vertalingen uit het Frans, met name voor de vertaling van De l'esprit des lois van Montesquieu,
die in 2006 verscheen onder de titel Over
de geest van de wetten. De jury sprak bewondering uit voor haar vermogen om
de specifieke vertaalproblemen van Montesquieu de baas te worden en zijn
complexe stijl voor de hedendaagse lezer begrijpelijk en aantrekkelijk te
maken. Enkele maanden na de uitreiking van de Elly Jaffé Prijs vond een gesprek
plaats over haar vertaalwerk rond de vraag ‘Waarom vertaalt een vertaalster wat
ze vertaalt?’
Hoe komt iemand ertoe om te
gaan vertalen?
Eigenlijk
wist ik al in mijn studietijd dat ik wilde gaan vertalen. Een studie
vertaalwetenschap of vertaalkunde bestond toen nog niet. Ik studeerde Frans en
deed als keuzevakken traductologie en lexicologie. Zo kwam ik iets te weten
over vertaaltheorieën, over de stilistische aspecten van het vertalen en over
woordenboeken. Voor het vak lexicologie moest je bijvoorbeeld een referaat
schrijven over de opbouw van vijf synoniemenwoordenboeken en hun onderlinge
verschillen.
Misschien
wilde ik wel zo graag gaan vertalen omdat er iets romantisch en artistieks aan
het vak kleefde. Daar denk ik inmiddels wel anders over. Vertalen is vooral
hard werken.
Ik liep ’s morgens in Leiden voor mijn bijvak
filosofie over de Witte Singel naar het Filosofisch Instituut en daar zat op de
Witte Singel, in een grote huiskamer, iemand te vertalen: Clasine
Heering-Moorman, de vrouw van professor Heering, die godsdienstfilosofie en
ethiek doceerde. Ik geloof dat ik vooral contact met hem gezocht heb om haar te
leren kennen. Uiteindelijk zat ik dus in die grote huiskamer op de thee. Ik
wilde zo graag weten hoe je het aanpakt om vertaalster te worden. Tot mijn
teleurstelling kon zij het me niet precies vertellen. Ik begrijp dat nu beter,
nu studenten mij vaak vragen ‘Hoe word ik vertaler?’ en ik het antwoord ook
niet goed weet. De weg naar het vertaalvak en naar vertaalopdrachten is meestal
nogal grillig, al zijn er tegenwoordig wel wat meer opleidingen. Daar kun je in
ieder geval oefenen en aanwijzingen krijgen, bijvoorbeeld op de VertalersVakschool.
Hoe gaat dat dan in de
praktijk, vertaler worden?
Het
begon in mijn geval met een vrij gebruikelijke stap: ik schreef een brief aan
uitgeverij Meulenhoff. En ik werd uitgenodigd voor een gesprek met Theo
Sontrop, in die tijd de directeur. Wat mij de eer verschafte is me nog steeds
niet helemaal duidelijk. Hij hield een vrij lange monoloog die eindigde met een
waarschuwing: ‘Ga maar niet vertalen, want de meeste vertalers raken aan de
drank en eindigen in de goot.’ Daar was dus weer dat romantische beeld van het
vertalen, de vertaler als artiste maudit.
Na deze ernstige waarschuwing mocht ik van Sontrop toch een proefvertaling
maken, een fragment uit Bouvard et
Pécuchet van Flaubert. Mijn probeersel kwam min of meer in het niets
terecht, want Sontrop verhuisde naar De Arbeiderspers en bij Meulenhoff kon
niemand de proefvertaling meer vinden. De nieuwe directeur, Laurens van
Krevelen, gaf me toen maar meteen een complete opdracht, misschien uit
schuldgevoel, of omdat ik toevallig belde op het moment dat hij iemand zocht?
In 1974 verscheen dus mijn eerste vertaling: Veertien dagen uit het leven van Alfons van Worden (Manuscrit trouvé à
Saragosse) van Jean Potocki. Van zo'n eerste vertaling denk je, zeker als
je jong bent, dat het een perfect stuk werk is. Maar hoe meer vertalingen ik
maak, des te duidelijker zie ik mijn eigen tekortkomingen, de bijna onmogelijke
eisen waaraan een vertaalde tekst moet voldoen, de grote hoeveelheid
alternatieven waaruit een keuze moet worden gemaakt.
Die roman van Potocki was niet bepaald een werk
voor beginners: geschreven in de achttiende eeuw, door een in feite Poolse
auteur. Merkwaardigerwijs kreeg ik daarna steeds opnieuw weer boeken te
vertalen van schrijvers die niet van oorsprong Frans waren. Victor Serge
bijvoorbeeld was een Rus die schreef in het Frans, en ik vertaalde ook Samuel
Beckett, Pablo Picasso, Jorge Semprun.1 Op dit moment ben ik weer
met een auteur bezig die minstens tweetalig is: de Amerikaan Jonathan Littell.