zondag 9 april 2017

Afgestoft en opgepoetst

       De nijvere speurders die met bewonderenswaardige volharding VertaalVerhaal gaande houden, diepten enige tijd geleden een interview op dat Adèle Nieuweboer mij jaren geleden afnam. Er is in overleg nog wat aan gesleuteld en geactualiseerd. Nu is het gepubliceerd als VertaalVerhaal. De weduwe Montesquieu is intussen alweer weduwe Descartes geworden maar daarna -- o vreugde! -- verloofd geraakt met Michel Foucault. Hieronder volgt het vraaggesprek, waarin ik mezelf nog steeds herken.


De weduwe Montesquieu

Jeanne Holierhoek in gesprek met Adèle Nieuweboer

Jeanne Holierhoek (1947) studeerde Franse taal- en letterkunde in Leiden. Ze vertaalde romans van o.a. Michel Tournier, Jean Giono, Lydie Salvayre. Tegenwoordig vertaalt ze vooral filosofische teksten uit heden en verleden. Ze geeft workshops en lezingen, tevens mentoreert ze beginnende vertalers en schrijft ze korte teksten over vertalen. In 2001 werd ze Chevalier in de Ordre des Arts et des Lettres. In 2007 ontving ze de Dr. Elly Jafféprijs voor haar gehele vertaaloeuvre, in het bijzonder voor Over de geest van de wetten van Montesquieu. In 2011 ontving ze, samen met auteur Marie NDiaye, voor Drie sterke vrouwen de eerste Europese Literatuurprijs. Samen met Mirjam de Veth schreef ze een ultradun boekje over leven en werken van Elly Jaffé: C’est mágnifique! Ze houdt een blog bij: http://jeanneholierhoek.blogspot.nl/

Adèle Nieuweboer (1949) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en was onder meer werkzaam aan de Haagse Leergangen, later aan de Haagse Hogeschool. Haar specialisatie was de 18de-eeuwse letterkunde. Een van haar favorieten was Jacob Campo Weyerman, een andere Gerrit Paape, van wie ze met name de verhouding vertaling/oorspronkelijke tekst in zijn romans bestudeerde. Ook werkte ze aan de beschrijving van grote collecties gelegenheidsgedichten tot 1800 van de Koninklijke Bibliotheek, de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, het gemeentearchief Amsterdam en het Centraal Bureau voor Genealogie. Uit het werk aan Weyerman, Paape en de gelegenheidsgedichten vloeiden publicaties voort. Dit interview verscheen oorspronkelijk in Nieuw Letterkundig Magazijn (jaargang 26, 2008).



De weduwe Montesquieu

Op 7 juni 2007 ontving Jeanne Holierhoek de tweejaarlijkse Dr. Elly Jaffé Prijs voor haar vertalingen uit het Frans, met name voor de vertaling van De l'esprit des lois van Montesquieu, die in 2006 verscheen onder de titel Over de geest van de wetten. De jury sprak bewondering uit voor haar vermogen om de specifieke vertaalproblemen van Montesquieu de baas te worden en zijn complexe stijl voor de hedendaagse lezer begrijpelijk en aantrekkelijk te maken. Enkele maanden na de uitreiking van de Elly Jaffé Prijs vond een gesprek plaats over haar vertaalwerk rond de vraag ‘Waarom vertaalt een vertaalster wat ze vertaalt?’

Hoe komt iemand ertoe om te gaan vertalen?
Eigenlijk wist ik al in mijn studietijd dat ik wilde gaan vertalen. Een studie vertaalwetenschap of vertaalkunde bestond toen nog niet. Ik studeerde Frans en deed als keuzevakken traductologie en lexicologie. Zo kwam ik iets te weten over vertaaltheorieën, over de stilistische aspecten van het vertalen en over woordenboeken. Voor het vak lexicologie moest je bijvoorbeeld een referaat schrijven over de opbouw van vijf synoniemenwoordenboeken en hun onderlinge verschillen.
Misschien wilde ik wel zo graag gaan vertalen omdat er iets romantisch en artistieks aan het vak kleefde. Daar denk ik inmiddels wel anders over. Vertalen is vooral hard werken.
Ik liep ’s morgens in Leiden voor mijn bijvak filosofie over de Witte Singel naar het Filosofisch Instituut en daar zat op de Witte Singel, in een grote huiskamer, iemand te vertalen: Clasine Heering-Moorman, de vrouw van professor Heering, die godsdienstfilosofie en ethiek doceerde. Ik geloof dat ik vooral contact met hem gezocht heb om haar te leren kennen. Uiteindelijk zat ik dus in die grote huiskamer op de thee. Ik wilde zo graag weten hoe je het aanpakt om vertaalster te worden. Tot mijn teleurstelling kon zij het me niet precies vertellen. Ik begrijp dat nu beter, nu studenten mij vaak vragen ‘Hoe word ik vertaler?’ en ik het antwoord ook niet goed weet. De weg naar het vertaalvak en naar vertaalopdrachten is meestal nogal grillig, al zijn er tegenwoordig wel wat meer opleidingen. Daar kun je in ieder geval oefenen en aanwijzingen krijgen, bijvoorbeeld op de VertalersVakschool.

Hoe gaat dat dan in de praktijk, vertaler worden?
Het begon in mijn geval met een vrij gebruikelijke stap: ik schreef een brief aan uitgeverij Meulenhoff. En ik werd uitgenodigd voor een gesprek met Theo Sontrop, in die tijd de directeur. Wat mij de eer verschafte is me nog steeds niet helemaal duidelijk. Hij hield een vrij lange monoloog die eindigde met een waarschuwing: ‘Ga maar niet vertalen, want de meeste vertalers raken aan de drank en eindigen in de goot.’ Daar was dus weer dat romantische beeld van het vertalen, de vertaler als artiste maudit. Na deze ernstige waarschuwing mocht ik van Sontrop toch een proefvertaling maken, een fragment uit Bouvard et Pécuchet van Flaubert. Mijn probeersel kwam min of meer in het niets terecht, want Sontrop verhuisde naar De Arbeiderspers en bij Meulenhoff kon niemand de proefvertaling meer vinden. De nieuwe directeur, Laurens van Krevelen, gaf me toen maar meteen een complete opdracht, misschien uit schuldgevoel, of omdat ik toevallig belde op het moment dat hij iemand zocht? In 1974 verscheen dus mijn eerste vertaling: Veertien dagen uit het leven van Alfons van Worden (Manuscrit trouvé à Saragosse) van Jean Potocki. Van zo'n eerste vertaling denk je, zeker als je jong bent, dat het een perfect stuk werk is. Maar hoe meer vertalingen ik maak, des te duidelijker zie ik mijn eigen tekortkomingen, de bijna onmogelijke eisen waaraan een vertaalde tekst moet voldoen, de grote hoeveelheid alternatieven waaruit een keuze moet worden gemaakt.
Die roman van Potocki was niet bepaald een werk voor beginners: geschreven in de achttiende eeuw, door een in feite Poolse auteur. Merkwaardigerwijs kreeg ik daarna steeds opnieuw weer boeken te vertalen van schrijvers die niet van oorsprong Frans waren. Victor Serge bijvoorbeeld was een Rus die schreef in het Frans, en ik vertaalde ook Samuel Beckett, Pablo Picasso, Jorge Semprun.1 Op dit moment ben ik weer met een auteur bezig die minstens tweetalig is: de Amerikaan Jonathan Littell.