maandag 23 juli 2012

Nuttige idioten


Komrij is dood. Hij schreef en bloemleesde zo’n breed oeuvre bij elkaar dat iedereen er wel iets in vindt wat hem of haar aanspreekt. Ik keek nog eens rond in mijn boekenkast. Zijn gedichten hebben me nooit erg diep getroffen, zijn kritieken vond ik vooral in het begin regelrecht gemeen. Ik las nog vlug De Pagode, klein maar dapper. Ik verdiepte me uiteindelijk opnieuw in De muze in het kolenhok. Dat dunne boekje vergezelt en inspireert me al jaren. Het gaat over mijn vak en ik heb misschien wel iets van een vakidioot. Een nuttige idioot mogen we hopen, om de term van Komrij over te nemen.
Hij bespreekt drie verschillende vertalingen van een gedicht van Hölderlin, `Hälfte des Lebens’. Zijdelings betrekt hij er ook nog twee andere vertalingen bij. Die vijf vertalingen moeten toch in combinatie en als springplank nog iets beters kunnen opleveren, misschien wel tot de ideale vertaling kunnen leiden, redeneert hij aanvankelijk. De muze van de poëzie wordt tijdelijk in een kolenhok gestopt, want de benadering is gedetailleerd en technisch, onpoëtisch. Saai wordt het overigens geen moment. Komrij zou een goede leraar zijn geweest. Hij doorspekt zijn analytische beschouwingen met grappen en ook zijn leerlingen, i.c. de lezers van de NRC, mogen hun zegje doen. Hij had in de krant gevraagd om commentaar op de drie vertalingen en tot zijn schrik 225 reacties ontvangen, waaruit hij uitvoerig citeert. De lezers reageren bevlogen, humoristisch en soms heel tegengesteld: waar de een enthousiast over is, maakt de ander bijna misselijk.
Interpunctie, klanken, woordassociaties, alles komt aan bod. De auteur zet dapper door tot de laatste regel en het blijft leuk. Hij gaat niet afraffelen, integendeel, hij graaft steeds dieper. Ik zou graag een workshop van hem hebben gehad. Wat zouden we veel hebben geleerd en vaak hebben gelachen, soms een beetje beschaamd omdat hij ons niet zou hebben gespaard, maar zijn kritiek zou waarschijnlijk nooit venijnig zijn geworden. In dit boekje uit hij zich althans tamelijk mild.
Aan het slot komt er een verrassende wending. Met veel wikken en wikken, steeds de opvattingen van de NRC-lezers erbij betrekkend, meent hij van elke regel de beste vertaling te hebben gevonden. Hij zet de regels onder elkaar, om vervolgens te concluderen: die verzameling ideale regels is niet de ideale vertaling, het is een ideaal lijk. Van de weeromstuit gaat de auteur na al dat gewroet in de taal helemaal los:
Ik ijl naar het kolenhok, om de muze te bevrijden. Een ideale vertaling, laat me niet lachen. Trots, dat is wel het allerlaatste. Ik maak haar boeien los, haal de prop uit haar mond, veeg haastig wat zwart gruis van haar voorhoofd en geef haar de levenskus. Goddank, ze ademt. Ze leeft. Ze probeert iets te zeggen. Het klinkt heel zwak en fluisterend, maar het dreunt in mijn oor. `Ellendeling.’
Zijn advies aan poëzievertalers:wees onbetrouwbaar, wees brutaal. Ga niet knutselen, maar maak een nieuw gedicht. Vertalers zijn nuttige idioten, schrijft hij dan ook nog, enigszins gechargeerd. Ze brengen het origineel hoogstens iets dichterbij.
Komrij vertaalde zelf ook, o.a. gedichten van Ingrid Jonker uit het Zuid-Afrikaans, verschenen in een mooie tweetalige uitgave: Ik herhaal je. In de necrologieën is die vertaalkant van hem bij mijn weten nogal verwaarloosd. Maar hij schreef en bloemleesde ook zo veel. Dankzij De muze in het kolenhok, verschenen in 1983 en allicht nog antiquarisch verkrijgbaar, blijft hij voor mij dichtbij.