Onlangs besprak
ik in ons vertaalatelier een fragmentje uit Discours
sur le colonialisme van Aimé Césaire. Mijn belangstelling voor die tekst was gewekt via Critique de la raison nègre van Achille Mbembe, dat Katrien
Vandenberghe en ik samen vertaalden. Mbembe schrijft bezadigder dan Césaire,
die zijn Discours publiceerde in het
begin van de jaren 1950 en fel uithaalt naar de slavenhandelaren van vroeger en
vooral naar de kolonisten van zijn eigen tijd. Césaire was in die periode afgevaardigde van Martinique in de Franse volksvertegenwoordiging, waar de vernederingen
hem niet bespaard bleven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een woordenwisseling met
rechtse afgevaardigden, die ongeveer als volgt verliep:
Poimboeuf:
`Wat zou u zonder Frankrijk eigenlijk zijn?’
Aimé
Césaire: `Iemand die men niet zou hebben geprobeerd van zijn vrijheid te
beroven.’
Theetten:
`Dit is belachelijk!’
Caron:
`U beledigt het vaderland.’
Bayrou:
`U was toch maar wat blij dat men u heeft leren lezen.’
Aimé
Césaire: `Niet dankzij u, meneer Bayrou, heb ik leren lezen, maar dankzij de
opofferingen van duizenden en duizenden Martinikanen die hebben gezwoegd opdat
hun zonen onderwijs zouden kunnen volgen.’
Ook
toen was de toon in het Franse parlement dus al bepaald niet vriendelijk. Geen
wonder dat Césaire in zijn Discours sur
le colonialisme zijn medegekoloniseerden waarschuwt: beschouw iedere
vertegenwoordiger van de koloniserende mogendheid als je vijand. Waarna een
bonte opsomming volgt. Per slot van rekening was hij niet alleen
volksvertegenwoordiger, maar ook een getalenteerd dichter, die de taal naar
zijn hand wist te zetten. Zie als je vijanden, zo richt hij zich tot de
gekoloniseerden, `niet alleen wrede gouverneurs en folterende prefecten, niet
alleen zwepende kolonisten en hebzuchtige bankiers, niet alleen de gewetenloze
graaiers en kruiperige magistraten, maar evenzeer de venijnige journalisten, de
achterlijke academici die dol zijn op dollars, de metafysische Dogon-dwepers, de
halfgare Belgische theologen…’ En zo foetert hij nog vele regels door. Het
staat allemaal in zijn Discours sur le
colonialisme aan het begin van
hoofdstuk 4.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten